Onderzoek naar de hoogte van de straftoemeting bij gewelddelicten tegen zogenaamde kwalificerende slachtoffers (mensen met een publieke functie, zoals politieagenten of ziekenbroeders).
Het onderzoek is op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie en in opdracht van de Raad voor de rechtspraak uitgevoerd door INTERVICT van de Universiteit van Tilburg.
In 2010 heeft een soortgelijk onderzoek plaatsgevonden. Ook nu is nagegaan in hoeverre de rechter de hogere eis van de officier Onderzoek naar de hoogte van de straftoemeting bij gewelddelicten tegen zogenaamde kwalificerende slachtoffers in dit soort zaken volgt. Hiertoe zijn opnieuw de straffen bij geweldsdelicten met kwalificerende slachtoffers vergeleken met die bij geweldsdelicten met andere slachtoffers.
Ook nu blijkt dat de rechter bij beide typen delicten in dezelfde mate de eis van de officier volgt. De hoogte van de opgelegde straf bedraagt, bij bewezen verklaarde delicten, gemiddeld ruim 90% van de eis. De rechter volgt hierbij niet alleen de hoogte van de eis van de officier, maar ook de gekozen modaliteit. De conclusie is dat het vonnis van de rechter geen opwaartse of neerwaartse correctie vormt op de strafverhogende werking van de richtlijn.
Het onderzoek heeft een opvallend nevenresultaat. Op basis van de (beperkte) beschikbare gegevens blijkt dat de officier in zaken met kwalificerende slachtoffers een beduidend lagere straf eiste dan de – sinds begin 2011 – veel hogere richtlijn. Dit verschil was niet zichtbaar bij niet-kwalificerende slachtoffers.
De onderzoekers concluderen dat de eis van de officier de verdere strafverzwaring in zaken met kwalificerende slachtoffers dempt. Het feit dat de rechter in zijn vonnis de eis van de officier volgt, moet in dit licht worden beschouwd. De onderzoekers houden overigens een ‘slag om de arm’, omdat deze conclusie over de eis van de officier gebaseerd is op relatief kleine aantallen.