In deze strafzaak komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat het bergingsbedrijf, de bestuurder en zijn echtgenote opzettelijk facturen bestemd voor de afrekening met de verzekeraar hebben vervalst. Dat de verzekeraar - die aangifte van valsheid in geschrift deed - het met de facturen en de werkwijze van het bergingsbedrijf niet eens was, maakt nog niet dat de facturen vals zijn. Het bergingsbedrijf, de bestuurder en zijn echtgenote waren er bij het opstellen van de facturen van overtuigd dat zij handelden in overeenstemming met de samenwerkingsovereenkomst. Van opzet op strafbaar handelen, namelijk het plegen van valsheid in geschrift en het gebruiken van een dergelijk vals geschrift, is volgens de rechtbank dan ook geen sprake.