ECLI:NL:CRVB:2025:594
Verzoek terugkomen van. Oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist. Rechtspraak Raad over compensatie transitievergoeding.
Bij de beoordeling of het bestreden besluit evident onredelijk is, heeft de rechtbank het toetsingskader bij herzieningsverzoeken van boetebesluiten betrokken en geoordeeld dat na de uitspraak van de Raad van 1 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1180) al uit een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling blijkt dat het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist was. Sindsdien is het immers glashelder dat het oorspronkelijke besluit is gebaseerd op een onjuiste uitleg en toepassing van de wet.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de afwijzing van het verzoek om herziening evident onredelijk is niet. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Daarbij is van belang dat betrokkene om zijn moverende redenen bewust heeft afgezien van het instellen van beroep tegen de beslissing op bezwaar.
Awb. art. 4:6
ECLI:NL:CRVB:2025:600
Verdaging. Ingebrekestelling. Dwangsom. Geen onderscheid naar nationaliteit. Procederen over nevenvorderingen.
Bepalend voor het antwoord op de vraag of de minister al dan niet dwangsommen heeft verbeurd is de vraag of de minister op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb, de beslissingen heeft mogen verdagen. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de beschrijving van de verdagingspraktijk van de minister blijkt dat het uitgangspunt is dat de oudste zaken het eerst worden behandeld. Met een werkwijze conform dit uitgangspunt maakt de minister geen onderscheid op basis van nationaliteit. Hoewel uit de cijfers uit 2021 en 2022 inderdaad blijkt dat in die jaren in bezwaarzaken over migrerend werknemerschap relatief vaak is verdaagd, heeft de minister onweersproken gesteld dat in diezelfde jaren in bepaalde andersoortige bezwaarzaken ook vaak – en relatief zelfs vaker – is verdaagd. Ook de cijfers over de aantallen verdagingen duiden er dus niet op dat de werkwijze van de minister het effect heeft dat onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit. Een gebrek aan voortvarendheid bij de (afronding van) controles kan de minister uiteraard bezwaarlijk worden tegengeworpen als de student in gebreke is met het aanleveren van de vereiste bewijsstukken. Afgezien van een enkele zaak waarin wel (alle) bewijsstukken met de aanvraag en/of het bezwaar zijn ingezonden, is ook in deze zaken veelal sprake van het laattijdig – dat wil zeggen: na ommekomst van de beslistermijn(en), en soms na meerdere herinneringsbrieven – inzenden van gegevens zonder welke niet door de minister kon worden vastgesteld of sprake was van (behoud van) migrerend werknemerschap. Verder is in veel van deze gevallen studiefinanciering toegekend binnen afzienbare tijd nadat de daarvoor vereiste stukken waren ingediend. De vraag rijst in hoeverre het voortzetten van procedures, enkel over de nevenvorderingen, binnen deze context opportuun kan worden geacht.
Awb art. 4:17, 7:10
ECLI:NL:CRVB:2025:598
Te late aanvraag. Evenredigheidsbeginsel. Geen bijzondere omstandigheden.
De Raad vat het hoger beroep zo op dat dit ertoe strekt dat de bepaling in de Regeling over de termijnoverschrijding in deze gevallen buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het Uwv heeft terecht aangenomen dat geen sprake is van omstandigheden die maken dat de overschrijdingen van de aanvraagtermijn niet aan appellantes kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken dat de afwijzingen leiden tot zeer ernstige gevolgen voor appellante, zodat de aanvragen evenmin anderszins een onevenwichtige uitkomst oplevert.
Regeling compensatie transitievergoeding art. 2.
ECLI:NL:CRVB:2025:547
Schadevergoeding o.g.v. artikel 8:118, eerste lid, van de Awb. Intrekking hoger beroep door college.
De Raad ziet aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten die betrokkene redelijkerwijs in hoger beroep heeft gemaakt. Er is geen aanleiding om het college te veroordelen in het griffierecht van betrokkene, omdat alleen het college hoger beroep had ingesteld.
Awb art. 8:118, 8:74
ECLI:NL:CRVB:2025:506
Afwijzing verzoek om geheimhouding artikel 8:29 Awb.
Verzoeker vraagt om beperking van de kennisneming van een door hem overgelegd stuk. Het verzoek heeft geen betrekking op een stuk dat hij verplicht was te verstrekken. Hij heeft het uit eigen beweging ingediend. Artikel 8:29 biedt geen voorziening voor een partij die ter onderbouwing van zijn standpunt een stuk indient zonder daartoe verplicht te zijn en daarbij een beroep doet op vertrouwelijkheid.
Awb art. 8:29
ECLI:NL:CRVB:2025:524
Schending artikel 8:57, lid 1, Awb door de rechtbank. Ten onrechte zitting achterwege gelaten. Afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW.
De rechtbank heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellant op de zitting. De gemachtigde heeft niet passief toestemming gegeven voor het achterwege laten van de zitting. Geen strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat de Raad de zaak volledig kan beoordelen en appellante haar standpunt ter zitting van de Raad mondeling heeft kunnen toelichten. Geen reden voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW. Herhaling van gronden.
Awb art. 8:57; EVRM art 6; PW art. 18 lid 1
ECLI:NL:CRVB:2025:525
Schending artikel 8:57, lid 1, Awb door de rechtbank. Ten onrechte zitting achterwege gelaten. Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand.
De rechtbank heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellanten op de zitting. De gemachtigde heeft niet passief toestemming gegeven voor het achterwege laten van de zitting. Geen strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat de Raad de zaak volledig kan beoordelen en appellante haar standpunt ter zitting van de Raad mondeling heeft kunnen toelichten. De aanvraag om bijstand is terecht buiten behandeling gesteld. Appellanten hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was om meer afschriften van de bankrekening te verkrijgen.
Awb art. 4:5, 8:57; EVRM art 6
ECLI:NL:CRVB:2025:526
Schending artikel 8:57, lid 1, Awb door de rechtbank. Ten onrechte zitting achterwege gelaten. Ingangsdatum bijstand. Geen bijzondere omstandigheden.
De rechtbank heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellante op de zitting. De gemachtigde heeft niet passief toestemming gegeven voor het achterwege laten van de zitting. Geen strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat de Raad de zaak volledig kan beoordelen en appellante haar standpunt ter zitting van de Raad mondeling heeft kunnen toelichten. Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand moet worden verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraag. Na afwijzing van de aanvraag om een ZW-uitkering heeft appellante nog bijna een maand gewacht met het aanvragen van bijstand.
Awb art. 8:57; EVRM art 6; PW art. 44
ECLI:NL:CRVB:2025:527
Schending artikel 8:57, lid 1, Awb door de rechtbank. Ten onrechte zitting achterwege gelaten. Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand. Kosten woninginrichting.
De rechtbank heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellante op de zitting. De gemachtigde heeft niet passief toestemming gegeven voor het achterwege laten van de zitting. Geen strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat de Raad de zaak volledig kan beoordelen en appellante haar standpunt ter zitting van de Raad mondeling heeft kunnen toelichten. Kosten vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden. Appellante had moeten reserveren voor de inrichtingskosten.
Awb art. 8:57; EVRM art 6; PW art. 35