ECLI:NL:CRVB:2023:1783
Herziening en terugvordering van bijstand. Wlz volledig pakket thuis. Bedrag voor eten en drinken. Inkomsten. Afstemming.
Appellante maakte aanspraak op Wlz-zorg in de vorm van een volledig pakket thuis. Zij ontving van de zorgverlener een bedrag van € 135,- per maand om daarvan eten en drinken te kopen. Zij heeft dit in strijd met haar inlichtingenverplichting niet gemeld aan het college. Dit bedrag moet worden aangemerkt als middel en op de bijstand in mindering worden gebracht. Het college heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de schending van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Omdat appellante ook een eigen bijdrage voor de Wlz-zorg moet betalen, zou het kunnen dat zij feitelijk minder geld heeft te besteden dan bijstandsgerechtigden die niet voor Wlz-zorg zijn geïndiceerd. Dit kan ertoe leiden dat bijstandsgerechtigden die voor de Wlz zijn geïndiceerd financieel gedwongen worden te kiezen voor levering van Wlz-zorg in natura in een instelling. Dit staat op gespannen voet met het beleidsvoornemen zoals vermeld in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wlz. De wetgever heeft in de PW of in de Wlz niet expliciet voorzien in een oplossing voor deze situatie. Onder deze omstandigheden had het college moeten onderzoeken of de bijstand met toepassing van de afstemmingsbepaling van artikel 18, eerste lid, van de PW, had moeten worden vastgesteld op een hoger bedrag, zodat het in mindering brengen van de maandelijks ontvangen bedragen per saldo niet zal leiden tot een voor haar financieel schrijnende situatie.
PW art. 18, 32, 54
ECLI:NL:CRVB:2023:1798
Herziening en terugvordering van bijstand. Online gokactiviteiten. Evenredigheidsbeginsel.
De bedragen die appellant van gokbedrijven ontving worden niet aangemerkt als vermogen, maar als inkomen. Het college heeft geen beleidsruimte als het gaat om de uitleg van het begrip 'inkomen' in artikel 32, eerste lid, van de PW. Dit begrip kan niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Bij de vaststelling van het in het kader van de PW in aanmerking te nemen inkomen is geen plaats voor verrekening van verwervingskosten. Appellant heeft aangevoerd dat onverkorte toepassing van de gebonden bevoegdheden tot herziening en terugvordering in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is op zichzelf juist dat in de wetsgeschiedenis van de PW en zijn voorgangers niet is ingegaan op inkomsten uit gokken en op de vraag hoe moet worden omgegaan met inlegkosten die voor het gokken worden gemaakt. Inlegkosten zijn echter aan te merken als verwervingskosten. Uit de wetsgeschiedenis van het inkomensbegrip blijkt dat de wetgever van meet af aan uitdrukkelijk voor ogen heeft gestaan dat bij de in aanmerking te nemen inkomsten geen rekening wordt gehouden met verwervingskosten. Het is daarom geen bijzondere, door de wetgever niet-voorziene omstandigheid op grond waarvan de verplichte toepassing van artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet blijven.
PW art. 32, 54, 58; Awb art. 3:4