De vrouwen stellen dat zij tijdens hun verblijf in instellingen van de Goede Herder tussen 1951 en 1979 dwangarbeid moesten verrichten, zoals in wasserijen en naaiateliers. Volgens de vrouwen hebben zij hierdoor schade geleden. Zij stellen de Goede Herder hier aansprakelijk voor.
De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de vrouwen zijn verjaard en wees de vorderingen van de vrouwen daarom af. Daarop gingen zij tegen deze uitspraak in hoger beroep. Het gerechtshof Amsterdam behandelt deze zaak.