Het hof behandelt eerst wat processuele kwesties over de omvang van het hoger beroep. Daarna komen aan de orde:
1. rechtsmacht van de Nederlandse rechter,
2. de ontvankelijkheid van de collectieve vorderingen,
3. de bepaling van de nauw omschreven groep en de inhoud van de vorderingen.
Ad 1: De beoordeling van de rechtsmacht met betrekking tot de AVG-vorderingen wordt aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen die zijn gesteld door de rechtbank Rotterdam aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ten aanzien van de vorderingen op de andere grondslagen wordt geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
Ad 2: Er is beslist dat de vorderingen die niet op de AVG gebaseerd zijn over de hele linie ontvankelijk zijn.
Ad 3: De bepaling van de nauw omschreven groep en de inhoud van de vorderingen waarover de rechter moet beslissen, wordt aangepast.