Al-Haq komt in deze procedure op voor de Palestijnse bevolking in Gaza en de door Israël bezette gebieden. Ze vindt dat de Staat onvoldoende maatregelen neemt tegen Israël om de genocide en de mensenrechtenschendingen tegen de Palestijnen in Gaza en de bezette gebieden te voorkomen. Zij vordert dat de rechter de Staat dwingt maatregelen te nemen op drie specifieke gebieden: (i) de uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland naar Israël, (ii) de uitvoer vanuit Nederland naar Israël van getrainde honden die door het Israëlische leger kunnen worden ingezet om de Palestijnse bevolking aan te vallen en (iii) de handelsrelaties die bepaalde Nederlandse bedrijven onderhouden met illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden. De Staat zou ervoor moeten zorgen dat aan al deze activiteiten een eind komt. Omdat de Staat dat volgens Al-Haq onvoldoende doet, heeft Al-Haq in kort geding gevorderd dat de rechter de Staat dwingt de noodzakelijke maatregelen te nemen.
Het Haagse hof wijst de vorderingen van Al-Haq in zijn uitspraak van vandaag af. Weliswaar is aannemelijk dat er een risico bestaat op genocide en ernstige schendingen van de mensenrechten, maar het is in beginsel niet aan de rechter om aan de Staat voor te schrijven welke maatregelen genomen moeten worden om dat tegen te gaan. Het hof neemt ook in aanmerking dat de Staat een aantal maatregelen heeft genomen. De Staat verleent geen vergunning voor de uitvoer van militaire goederen als het risico bestaat dat zij in Gaza zullen worden ingezet. De uitvoer van honden die door het Israëlische leger kunnen worden ingezet tegen de Palestijnse bevolking in Gaza kan de rechter niet verbieden. Daarvoor is een wijziging in wetgeving nodig en de rechter is niet bevoegd de regering opdracht te geven zo’n wijziging door te voeren. Ten slotte ziet het hof onvoldoende reden om de Staat te dwingen op te treden tegen in Nederland gevestigde bedrijven die zaken doen met illegale nederzettingen in Palestijnse gebieden. Ook hier is het niet aan de rechter om aan de regering voor te schrijven welke maatregelen de Staat moet nemen. Bovendien is niet gebleken dat het huidige ontmoedigingsbeleid onvoldoende effect heeft.
Voor de duidelijkheid: deze zaak gaat niet over de aanschaf door Nederland van in Israël geproduceerde wapens of de invoer in Nederland van producten uit de illegale nederzettingen. Al-Haq heeft die onderwerpen in deze procedure niet aan de orde gesteld.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 3 september 2025. Daarna, op 3 oktober 2025, heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de ‘F-35 zaak’, die ging over de uitvoer van F-35 onderdelen naar Israël. Het hof heeft met die uitspraak van de Hoge Raad rekening gehouden. Afgezien daarvan heeft het hof geen rekening kunnen houden met feitelijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na 3 september 2025.