Het Limburgse bedrijf gaf advies aan agrarische ondernemers op het gebied van vergunningen, subsidies en administratieve verplichtingen, bijvoorbeeld rond meststoffen. Ook begeleidde het bedrijf deze ondernemers bij aanvragen en administratieve verplichtingen. Bij deze activiteiten bestond binnen het adviesbureau een bedrijfscultuur waarbij met de klant werd meegedacht over situaties die in strijd zijn met wet- en regelgeving. Volgens het hof was de advisering en begeleiding vaak niet zozeer gericht op naleving van wet- en regelgeving, maar op het realiseren van de wensen van de klant, waardoor controlerende ambtenaren of instanties een verkeerde indruk kregen.