Deze verschillen zijn te herleiden tot verschillende manieren waarop tegen de rechter aan wordt gekeken en door de aard en het doel van de verschillende stelsels. De Nederlandse wet en de uitspraken van het EHRM leggen vooral een harde buitengrens vast: wat mag wel en wat mag niet. Het registeren van nevenfuncties is hiervan een voorbeeld, een harde, wettelijke verplichting. De richtlijnen van de beroepsgroep, zoals de eerder genoemde leidraad, hebben – door het formuleren van kernwaarden – vooral tot doel uiting te geven aan waar naar wordt gestreefd. Ze geven aan wat het ideaal van de beroepsgroep is en wat het betekent om een goede rechter te zijn. Zo kan het dus zijn dat bijvoorbeeld politieke betrokkenheid niet verboden is door de wet, maar wel als ongewenst wordt gezien door de beroepsgroep.