Het Wetsvoorstel strekt tot modernisering van het nationale octrooisysteem en vormt het sluitstuk van een discussie over de inrichting van het nationale octrooisysteem die voortvloeit uit de evaluatie van het Nederlandse beleid met betrekking tot de intellectuele eigendom (IE). Daarnaast geven internationale ontwikkelingen aanleiding om het Nederlandse octrooisysteem kritisch te bezien. In Nederland wordt een octrooi op dit moment ongetoetst verleend. Gelet op onder meer internationale ontwikkelingen en de wens om versterking van de rechtszekerheid en vereenvoudiging van de procedure is het wenselijk gebleken om te breken met dit systeem en terug te keren naar de procedure van de getoetste octrooiverlening dat voor de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ‘ROW1995’) bestond.
In het Wetsvoorstel wordt voorgesteld dat het Octrooicentrum Nederland (hierna: ‘OCNL’) een inhoudelijk beoordeling zal geven over de octrooiwaardigheid van een uitvinding waarvoor octrooi wordt gevraagd. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT; p. 22) is een verlening (en afwijzing) van een octrooi een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en om die reden vatbaar voor
bezwaar en
beroep. In het Wetsvoorstel worden enkele uitzonderingen opgenomen ten opzichte van de algemene regeling in de Awb. Zo kan onder meer door eenieder
bezwaar en
beroep worden ingesteld en is voor een derde een bezwaartermijn van negen maanden opgenomen.
Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep bij de rechtbank Den Haag en vervolgens cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Daarnaast blijft het mogelijk om een ten onrechte verleend octrooi, ook als er een bestuursrechtelijke procedure is geweest, via de huidige civielrechtelijke procedure te laten vernietigen. Een partij (ook als deze in de bestuursrechtelijke procedure niet betrokken was) die door de octrooihouder wordt aangesproken op inbreuk op zijn octrooi, kan zich hiertegen verweren met een beroep op nietigheid van het octrooi. De civiele rechtsbescherming staat open bij de rechtbank Den Haag. Tegen die beslissing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag met vervolgens nog een mogelijkheid van cassatie bij de Hoge Raad.
In het Wetsvoorstel wordt voorgesteld om, overeenkomstig het model van de kamers voor het kwekersrecht, voor de rechtbank Den Haag een kamer voor het octrooirecht (kortweg: een octrooikamer) te creëren (artikel 81a van het Wetsvoorstel). Er is een enkelvoudige en een meervoudige octrooikamer. De meervoudige kamer bestaat uit:
- twee rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast; en
- een persoon, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, als deskundig lid.
Voor het gerechtshof Den Haag wordt een soortgelijke regeling in artikel 81b van het Wetsvoorstel voorgesteld.
Tenslotte wordt in het Wetsvoorstel, ten aanzien van de bestuursrechtelijke rechtsgang, voorzien in een prejudiciële procedure, zodat rechtsvragen ook in de bestuursrechtelijke procedure net als dat in de civielrechtelijke procedure (op grond van de artikelen 392 tot en met 395 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) het geval is aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd.
De Raad onderkent het belang van het Wetsvoorstel. Het Wetsvoorstel stuit in zijn huidige vorm echter op een drietal wezenlijke bezwaren, namelijk de samenloop van de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke rechtsbescherming, de samenstelling van de octrooikamer en de onafhankelijkheid van de deskundige leden van de octrooikamer. De Raad vraagt om het Wetsvoorstel op deze drie punten aan te passen en om de overige in dit advies genoemde onderdelen te verduidelijken.