De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet schuldig is aan doodslag en spreekt hem daarvan vrij. Niet kan worden bewezen dat hij de opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. Hij had weliswaar kunnen weten dat mensen in staat van dronkenschap een vertraagd reactievermogen hebben en eenvoudig in paniek en ademnood kunnen raken als zij te water raken, maar hij verwachtte dat het slachtoffer wel uit het water zou kunnen komen. Wel is de verdachte schuldig aan dood door schuld, oordeelt de rechtbank. De verdachte heeft het slachtoffer immers van de kader geduwd of getrokken en daarna niet meer naar hem omgekeken, met alle gevolgen van dien. Dit is grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig geweest. De laatste momenten van het slachtoffer moeten hebben bestaan uit paniek en angst. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Bij het bepalen van de straf weegt de rechtbank mee dat de verdachte spontaan een bekentenis heeft afgelegd. Zonder deze verklaring was de ware toedracht rondom het overlijden van het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk nooit aan het licht gekomen. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte volgens deskundigen lijdt aan verschillende stoornissen en adviseren om het delict verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank vindt een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank diverse voorwaarden zodat de verdachte hulp krijgt voor zijn problematiek en om te voorkomen dat hij zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig maakt. Ook moet de verdachte de erfgenamen van de verdachte een schadevergoeding betalen van ruim 8.000 euro.