Tijdens de zitting hebben de overheden aangegeven dat met het afgraven, ophogen en frezen van de gronden vanaf januari 2026 zal worden gestart. Tegen die tijd zal ook op de bezwaren van de melkveehouders zijn beslist. Daarom doet de rechter geen voorlopige uitspraken over de bezwaren die hiermee te maken hebben.
Wat betreft de overige bezwaren die de melkveehouders hebben aangevoerd, ziet de rechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt dus afgewezen. De omgevingsvergunning bevat weliswaar gebreken, maar deze kunnen in de bezwaarprocedure worden hersteld. De rechter wijst er daarbij op dat voor het project door het hoogheemraadschap al een watervergunning is verleend, waarin de waterhuishoudkundige gevolgen zijn beschreven en getoetst. Daaruit blijkt dat die gevolgen aanvaardbaar zijn. Over de te ontwikkelen natuurtypen oordeelt de rechter dat de omgevingsvergunning daar geen betrekking op heeft. Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van nieuwe natuur namelijk al mogelijk. De uitvoeringswerkzaamheden voldoen aan de voorwaarden die het bestemmingsplan daarvoor geeft.