De agent heeft tijdens de zitting verklaard dat hij het proces-verbaal naar eer en geweten heeft opgesteld en dat hij hierin heeft vermeld wat in zijn beleving heeft plaatsgevonden. Deze (achteraf onjuiste) beleving zou tot stand zijn gekomen door onder meer de agressieve sfeer tijdens en voorafgaand aan de aanhouding van de man, angst- en dreigingsgevoelens, de aanwezigheid van onervaren collega’s waardoor het aan de agent was om actief op te treden, zijn verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van deze collega’s en eerdere negatieve ervaringen tijdens aanhoudingen waarbij geweld tegen de agent was toegepast.
In de verschillende verklaringen die de agent heeft afgelegd heeft hij steeds consistent verteld hoe hij de situatie in en rondom het garagebedrijf heeft beleefd. Het door de agent ervaren verantwoordelijkheidsgevoel wordt bevestigd door de camerabeelden waaruit blijkt dat hij bij de aanhouding het voortouw nam. Over de dreigende sfeer is door de andere aanwezige agenten ook verklaard.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel een rapport van twee rechtspsychologen. Deze deskundigen stellen dat zij het waarschijnlijker vinden dat de fouten in het proces-verbaal het gevolg waren van een geheugenfout van de agent dan het gevolg van een leugen. De fouten kunnen ook te goeder trouw zijn gemaakt.