De advocaten verzochten het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren.
Een van de advocaten voerde daartoe namens zijn cliënten aan dat de vervolging in strijd is met het verbod van willekeur en een schending van het gelijkheidsbeginsel. Het OM benadrukte dat de demonstranten niet zijn gedagvaard vanwege de door hen uitgedragen boodschap of mening en dat alleen de demonstranten met de grootste rol tijdens de demonstratie zijn vervolgd. De politierechter overweegt dat het OM alleen in uitzonderlijke gevallen niet-ontvankelijk in de vervolging kan worden verklaard. De politierechter oordeelt dat het het OM vrij staat in de vervolgingsbeslissing te laten meewegen dat alleen de demonstranten met de grootste rol worden vervolgd. Verder blijkt niet dat het OM afwijkt van een bestendig patroon van beslissing in een groot aantal of vergelijkbare zaken.
De andere advocaat voerde aan dat een vervolging in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de vervolging het demonstratierecht te veel inperkt. Volgens de politierechter is de vervolging in deze zaak de niet in strijd is met het EVRM. Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.