De rechtbank heeft in de vier strafzaken allerlei uiteenlopende beslissingen genomen over het bewijs. De rechtbank acht bewezen dat de hoofdverdachte, de bewoner/eigenaar van het betreffende perceel, als medepleger betrokken is geweest bij het productieproces. In dit verband zijn diverse overtredingen van de Opiumwet en allerlei daaraan verwante feiten bewezen verklaard. Zo acht de rechtbank naast de drugsfeiten ook bewezen dat de hoofdverdachte elektriciteit heeft gestolen, een elektriciteitswerk heeft beschadigd met gevaar als gevolg en diverse milieufeiten heeft gepleegd, niet alleen op eigen terrein, maar ook door afval van het drugslab te lozen in Norg en Roden. Tot slot acht de rechtbank ook bewezen dat de hoofdverdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft de hoofdverdachte echter vrijgesproken van het wegmaken van het stoffelijk overschot wat op zijn terrein is gevonden. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat hij daarbij betrokken is geweest, maar voor zijn betrokkenheid is geen bewijs.
De rechtbank heeft de veroordeling van de hoofdverdachte mede gebaseerd op de verklaringen van de tweede verdachte, een vriend en zogenoemde ‘terreinknecht’ die op het betreffende perceel hand- en spandiensten verrichte, ook ten behoeve van het drugslab. De rechtbank acht hem medeplichtig aan het productieproces in het drugslab. Ook veroordeelt de rechtbank hem voor het medeplegen van diverse milieufeiten. Een derde verdachte – die niet ter zitting is verschenen en kennelijk naar Turkije is gevlucht – wordt ook veroordeeld voor betrokkenheid bij het productieproces. Hij was gedurende enkele dagen als ‘kok’ werkzaam in het drugslab. De vierde verdachte is de vrouw van de hoofdverdachte en medebewoonster van het betreffende perceel. Zij werd enkel vervolgd voor (gewoonte)witwassen van geldbedragen, maar daarvan heeft de rechtbank haar vrijgesproken.