Door de officier van justitie is tijdens de zitting van 8 oktober 2014 tegen de oom een gevangenisstraf van 18 jaren geëist en tegen de neef een gevangenisstraf van 15 jaren.
 
De rechtbank is van oordeel dat het motief voor de moord niet geheel duidelijk geworden is en dat de culturele achtergrond van de verdachten mogelijk een rol gespeeld heeft bij het maken van de keuze om de vrouw te doden. Dat aspect heeft echter geen matigende invloed gehad op het bepalen van de hoogte van de straf.

Verder is overwogen dat eigenrichting van deze soort en ernst binnen de Nederlandse rechtsorde volstrekt onaanvaardbaar is en dat de verdachten hebben te accepteren dat de handhaving van die rechtsorde een zware strafrechtelijke reactie eist.

In het vonnis van de neef is nog overwogen dat de druk van de oom van wie de verdachte in meerdere opzichten afhankelijk was - los van iedere culturele context - enigszins matigend op de straf zou moeten uitwerken. Maar daar tegenover staat de wrede uitvoering van het delict.

Beide verdachten zijn voor medeplegen van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De rechtbank acht een gelijke straf voor de verdachten passend. De straf zoals opgelegd aan de oom is daardoor lager dan de door de officier van justitie geëiste straf.

Bij het bepalen van de straf van de oom is onder meer rekening gehouden met het feit dat niet duidelijk is geworden is of de wrede wijze waarop de moord is uitgevoerd de oom voor ogen heeft gestaan toen het plan gesmeed werd.