Het hof heeft beslist op verweren/verzoeken die namens de verdachten R.T. en de gebroeders S. en M. R. zijn gedaan op de zittingen van 8, 9 en 11 april 2024. Deze beslissingen zijn gepubliceerd in het uitsprakenregister op deze website.
> Verweer/verzoek in de zaak van R. T.:
het hof moet de zaak terugwijzen naar de rechtbank
Het hof heeft het verzoek tot terugwijzen van de zaak naar de rechtbank afgewezen. De verdediging heeft om die terugwijzing gevraagd omdat Taghi bij de rechtbank geen eerlijk proces zou hebben gehad.
Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat hun cliënt vanaf de dag waarop zijn toenmalige raadsvrouw vanwege haar aanhouding als verdachte is aangehouden (21 april 2023) tot de dag waarop door de rechtbank vonnis is gewezen (27 februari 2024) niet de verdediging heeft gehad waarop hij wel aanspraak kon en mocht maken. De rechtbank heeft de verdediging die de voormalige raadsvrouw is opgevolgd onvoldoende tijd gegeven voor het bestuderen van het dossier om de verdediging behoorlijk te kunnen voeren.
Verder is aangevoerd dat Taghi bij de berechting in eerste aanleg geen onpartijdige en/of onafhankelijke rechtbank heeft gehad. De rechtbank heeft nagelaten om hem voldoende tijd en faciliteiten te geven om het dossier – dat na de aanhouding van de voormalige raadsvrouw ook nog eens met stukken is aangevuld – te bestuderen. Ook heeft de rechtbank ten onrechte verzoeken afgewezen, zoals nader onderzoek naar de gang van zaken rondom de aanhouding van Taghi in het buitenland (Dubai). De verdediging heeft voorts aandacht gevraagd voor de toelichting die door de rechtbank is gegeven bij het vonnis. Bij gelegenheid van de uitspraak van dat vonnis heeft de rechtbank gewezen op de moorden op de advocaat, de vertrouwenspersoon en de broer van de kroongetuige, als gitzwarte rand van het Marengo-proces. En diverse verzoeken tot wraking van de rechtbank zijn ten onrechte afgewezen.
Het hof heeft deze bezwaren in het licht van de wet en geldende rechtspraak onderzocht. De conclusie van het hof is dat wat door de verdediging is aangevoerd is geen reden vormt voor het terugwijzen van de zaak naar de rechtbank. Daarbij komt, dat het hoger beroep als tweede fase in het strafproces ook de gelegenheid biedt om de gevolgen van gebreken in eerste aanleg te herstellen.
Waar het gaat om het niet bewilligen door de rechtbank in verzoeken tot uitstel van de behandeling van de zaak, zodat de nieuw aangetreden verdediging meer tijd zou hebben gehad om zich in te lezen in het dossier heeft het hof gewezen op het feit dat de behandeling van de zaak zich al in een vergevorderd stadium bevond. De grootste en belangrijkste stations in de behandeling van de strafzaak van de verdachte – ook bezien vanuit het oogpunt van de verdediging – waren reeds gepasseerd.
De door de verdediging gesignaleerde beperkingen in het verdedigen van de verdachte in de fase van de behandeling in eerste aanleg na het vertrek van de voormalige raadsvrouw zijn voor het hof niet dusdanig dat dit een reden vormt voor terugwijzing van de zaak door het hof naar de rechtbank. De eventuele gebreken in eerste aanleg die daaraan kleven kunnen in hoger beroep worden hersteld.
Het hof ziet in wat door de verdediging is aangevoerd evenmin grond om te concluderen dat er geen sprake is geweest van een berechting door een onpartijdige rechtbank, op grond waarvan de behandeling van de zaak door de rechtbank opnieuw zou moeten worden over gedaan.
> Verweer/verzoek in de zaak van S. R.: zijn zaak is door de rechtbank ten onrechte in 2021 behandeld buiten zijn aanwezigheid, terwijl hij ook geen raadslieden had
Het hof heeft het verzoek tot terugwijzen van de zaak naar de rechtbank afgewezen. Door de verdediging is aangevoerd dat een reeks van zittingen die door de rechtbank zijn gehouden in de periode februari-december 2021 ongeldig zijn.
Hun cliënt was niet aanwezig op die zittingen, en dat was voor hem ook niet mogelijk. Hij heeft niet alleen geen oproepingen voor die zittingen ontvangen, maar hij kón daarbij ook niet aanwezig zijn omdat hij zich in uitleveringsdetentie in Colombia bevond. Toch heeft de rechtbank de zaken behandeld alsof hij verstek heeft laten gaan. Er was bovendien geen raadsman namens hem op die zittingen aanwezig, omdat de raadslieden die hem voordien bijstonden de verdediging hadden neergelegd. Pas in december 2021 was weer voorzien in rechtsbijstandverlening.
Het hof is het met de raadsman eens dat de rechtbank de wettelijke regels niet goed heeft gevolgd. De rechtbank heeft dit ook zelf al onderkend. Maar anders dan de verdediging heeft aangevoerd betekent dat niet dat de zaak naar de rechtbank moet worden teruggestuurd om opnieuw te worden behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat er in de periode ná december 2021 tal van zittingen zijn geweest waar Razzouki én zijn raadslieden de gelegenheid hebben gehad en benut om verzoeken te doen, verweer te voeren en de kroongetuige als getuige vragen te stellen. Daarom, en ook omdat het hoger beroep er is om fouten die in de rechtbankfase zijn gemaakt te herstellen door alsnog te doen wat in eerste aanleg is verzuimd, gaat de zaak niet terug naar de rechtbank, maar zal het hof de zaak in hoger beroep blijven behandelen.
> Verweer/verzoek in de zaak in de zaak van M. R., S. R. en R. T.: hun zaken moeten in hoger beroep worden behandeld door een ander hof dan het Amsterdamse hof
De verdediging in deze zaken heeft gevraagd of het hof de zaak ter verdere behandeling naar een ander hof wil verwijzen. De aanleiding voor de verdediging is dat het hof in de zogenoemde Passagezaak in 2017 een beoordelingskader heeft geformuleerd voor toepassing van de wettelijke kroongetuigenregeling in de concrete strafzaak. Dat beoordelingskader betekent voor de verdediging dat vragen naar vrijwel alles wat met beloning te maken kan hebben door de kroongetuige niet beantwoord hoeven te worden. Terwijl die vragen wel van groot belang zijn voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid. De verdediging vreest dat het voor het hof moeilijk zal zijn om in deze Marengo-zaak op dat beoordelingskader terug te komen, want dit hof heeft dat kader eerder zelf ontwikkeld.
Het hof heeft deze verzoeken afgewezen. De wettelijke bepaling waar de verdediging dit verzoek aan heeft opgehangen is voor echt andere gevallen geschreven. Het gaat dan om gevallen waarin het hof zelf “partij" is. Bijvoorbeeld omdat (een familielid van) iemand die bij het hof werkt partij is in een geschil. In dat geval is er niet sprake van een onpartijdig hof. Dat geval doet zich hier niet voor.
Met de vrees van de verdediging dat zij het hof in deze zaken niet op andere gedachten of tot andere beslissingen weet te brengen doet zij zichzelf mogelijk te kort. Zoals bij elke zaak in hoger beroep onderzoekt het hof of het vonnis van de rechtbank in stand kan blijven, worden gemaakte fouten hersteld, en vindt in hoger beroep herkansing plaats. Daarbij is voor het hof uiteraard het recht de enige leidraad: de wet en de uitleg daarvan in de rechtspraak. En zoals steeds moet door het hof worden onderzocht hoe die toepassing in de concrete zaak eruit zal zien. Daarbij zijn beoordelingskaders van belang, ook als zo'n kader ondertussen het station van de Hoge Raad is gepasseerd. Maar dat betekent niet dat daarop in het concrete geval niet in meer of mindere mate kan worden afgeweken. Dat hangt bijvoorbeeld af van de kracht van de argumenten die daarvoor worden aangevoerd.
> Verweer/verzoek in de zaak in de zaak van M. R., S. R. en R. T.: eerst vragen stellen aan de Hoge Raad voordat het hof met de behandeling van de zaak verder gaat?
Volgens de verdediging is de wettelijke kroongetuigenregeling en de toepassing daarvan in de concrete strafzaken onverminderd onderwerp van debat en discussie, zowel binnen als buiten de rechtszalen. Omdat het voor het hof mogelijk is om al vooraf of tijdens de behandeling van een strafzaak principiële vragen aan de Hoge Raad ter beantwoording voor te leggen (pre-judiciële vragen) leent
deze zaak zich daar goed voor. De verdediging heeft alvast een voorzet gedaan en wat vragen geformuleerd waarop de antwoorden van de Hoge Raad richtinggevend voor het hof kunnen zijn.
Het hof beslist nog niet of het van die mogelijkheid tot het stellen van zogenoemde prejudiciële vragen gebruik zal maken. Het hof wil eerst weten of die wens ook in de andere zaken die in het Marengoproces worden behandeld leeft. Pas daarna zal het hof dit onderwerp zo nodig voor de regiezittingen (rondom de zomer) agenderen, zodat er eerst een debat tussen de verdediging in de zaken die het betreft en het Openbaar Ministerie kan worden gevoerd. Daarna zal het hof op dit onderwerp beslissingen geven.