Het is niet de eerste
keer dat de president van de CRvB een conclusie vraagt over de garantsteller.
Eerder heeft raadsheer advocaat-generaal Widdershoven een
conclusie genomen over het leerstuk van afgeleid belang. Deze conclusie leidde
in maart
2019 tot de uitspraak van de grote kamer van de CRvB dat de garantsteller belanghebbende
is bij uitkeringsbesluiten voor ex-werknemers van een inmiddels failliete
onderneming. Dit betekent dat de garantsteller rechtsmiddelen kan aanwenden tegen
deze uitkeringsbesluiten.
De zelfstandige positie van de garantsteller levert allerlei rechtsvragen op, op het grensvlak van het verhaalsinstrument uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en het faillissementsrecht. In de kern ligt de vraag voor wat de verhouding is tussen artikel 40, tweede lid, Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 84, vierde lid, Wet WIA, meer in het bijzonder hoever de verhaalsmogelijkheid van het Uwv strekt. Voor de CRvB is dit aanleiding om een conclusie te vragen aan raadsheer advocaat-generaal De Bock voor een antwoord op onder meer de volgende vragen:
- Mag het Uwv de garantsteller aanspreken vóórdat het faillissement is uitgesproken of moet het Uwv daarmee wachten tot na het uitspreken van het faillissement? En over welke periode moet de garantsteller betalen?
- Is het Uwv verplicht om eerst de faillissementsboedel van de onderneming aan te spreken of kan het Uwv zich direct wenden tot de garantsteller?
- In hoeverre mag het Uwv bij de vraag of het eigen risico na faillissement is overgegaan op een andere onderneming (overgang van onderneming) afgaan op de gegevens uit de polis-administratie?
- Als de failliete onderneming is overgegaan, wat betekent dit voor de positie van de garantsteller? En hoe zit het als de opvolgende onderneming ook failliet gaat?
- Welke ruimte heeft de garantsteller om eerder voor faillissement toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen nog ter discussie te stellen?