De aanleiding voor deze zaken is het verzoek van de Stichting Rookpreventie Jeugd aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om op te treden tegen de tabaksfabrikanten. Volgens de Stichting krijgen rokers van filtersigaretten namelijk meer teer, nicotine en koolmonoxide binnen dan op grond van de richtlijn is toegestaan.
De NVWA wees het verzoek af. De Stichting ging daartegen in beroep bij de rechtbank Rotterdam. In die procedure stelde ook de rechtbank vragen aan het Hof van Justitie over de richtlijn. Nadat het Hof van Justitie de vragen had beantwoord, gaf de rechtbank de NVWA opdracht om op te treden. De tabaksfabrikanten waren het hier niet mee eens en stelden hoger beroep in bij het CBb. De Stichting deed dat ook.
Het CBb oordeelt nu dat na het eerdere arrest van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2022:101) nog onduidelijk is op welke wijze de emissies moeten worden gemeten. Een van de vragen daarbij is of er in de meetmethode rekening mee moet worden gehouden dat bij het roken van een sigaret de ventilatiegaatjes in het filter worden afgedekt door de vingers en lippen van de roker. Door de onduidelijkheid over de meetmethode is niet met zekerheid vast te stellen of de filtersigaretten de maximumemissies overschrijden. Ook is onduidelijk of er voldoende wettelijke grond is om op basis van een eventuele nieuwe meetmethode op te treden tegen de tabaksfabrikanten en of er in dat geval aanspraak bestaat op een overgangstermijn. Bij twijfel over de uitleg van een richtlijn is het CBb verplicht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. De partijen in deze zaken mochten reageren op een conceptversie van de vragen.
Nadat het Hof van Justitie de vragen heeft beantwoord, zal het CBb de behandeling van de zaken voortzetten. Dit betekent dat het CBb nu nog geen inhoudelijke uitspraak doet.