Deze uitspraak gaat over het verlenen van de concessie (vergunning) aan NS voor het treinverkeer over het Nederlandse hoofdrailnet voor de periode 2025-2033. Concurrerende vervoersbedrijven hebben daar beroep tegen ingesteld bij het CBb, omdat zij vinden dat de staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu Europese regels heeft geschonden. Zij verzetten zich in het bijzonder tegen het onderhands gunnen aan NS in plaats van een openbare aanbesteding. Ook verzetten zij zich tegen het opnemen in de concessie van bijna het volledige hoofdrailnet zonder dat van tevoren is onderzocht welke lijnen en diensten de vrije markt kan exploiteren. Zij krijgen bijval van de Europese Commissie, die op 17 juli 2025 heeft aangekondigd bij het EU-Hof een procedure tegen Nederland te beginnen omdat Nederland volgens de Commissie de Europese regels niet heeft nageleefd. De staatssecretaris vindt dat het overgangsrecht het toestaat om de concessie nog een laatste keer onderhands te gunnen. Verder vindt de staatssecretaris dat het hoofdrailnet één samenhangend geheel is. Daarom mag hij de concessie verlenen zonder te onderzoeken of de markt kan voorzien in vervoer over delen van het hoofdrailnet.
Het CBb vraagt het EU-Hof hoe de het overgangsrecht moet worden uitgelegd en hoe het recht op vrije toegang van spoorwegmaatschappijen tot de spoorinfrastructuur zich verhoudt tot de bevoegdheid van de staatssecretaris om het openbaar treinvervoer via een openbare-dienstcontract te realiseren. Een belangrijke vraag daarbij is of de staatssecretaris de winstgevende lijnen en diensten over het hoofdrailnet aan de vrije markt moet overlaten en dus los moet aanbieden aan vervoersbedrijven.
Pas nadat het EU-Hof de vragen heeft beantwoord, kan het CBb definitief uitspraak doen. Het EU-Hof zal naar verwachting niet eerder dan eind 2026 uitspraak doen, mogelijk dan ook in de procedure van de Europese Commissie tegen Nederland.