De zaak kwam aan het licht door videobeelden die een medewerker van Varkens in Nood eind 2020 ‘undercover’ had gemaakt, terwijl hij meewerkte in het slachthuis. Op de beelden is te zien dat medewerkers van het slachthuis, onder wie de animal welfare officer, dieren-welzijnsovertredingen begaan. Verder is te zien dat slachthuismedewerkers de overtredingen buiten het zicht van de toezichtcamera’s en de permanent aanwezige toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) proberen te houden.
De minister ging over tot schorsing van de slachthuiserkenning waardoor het slachthuis alle slachtactiviteiten moest staken. Het slachthuis mocht twee maanden later weer open, toen het met een plan van aanpak had aangetoond dat het dierenwelzijn voortaan was gewaarborgd.
Het CBb oordeelt dat de situatie in het slachthuis ernstig genoeg was om de slachthuis-erkenning te schorsen. De eerder genomen maatregelen van verscherpt toezicht en beperkingen aan het aanvoeren en lossen van de dieren bleken namelijk niet effectief. Het CBb ziet geen aanwijzingen dat de minister zich heeft laten leiden door de maatschappelijke en politieke onrust die door de uitzending van de videobeelden was ontstaan. Het CBb ziet ook geen reden om de videobeelden niet betrouwbaar te achten. Verder oordeelt het CBb dat de betrokkenheid van de undercover-medewerker bij de overtredingen niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van het bedrijf om dierenwelzijnsovertredingen te voorkomen. Bovendien waren er naast de undercover-medewerker nog andere medewerkers betrokken bij de overtredingen.
Omdat het besluit van de minister een aantal formele gebreken bevat, is het beroep van het slachthuis wel gegrond. Maar de minister hoeft geen nieuw besluit te nemen.