Het hof past in de negentien aparte uitspraken de eerder door de Hoge Raad vastgestelde criteria toe, vanuit het principe dat de feitelijke gang van zaken zwaarder weegt dan de vooraf op papier opgezette constructie. Het hof concludeert op basis van een groot aantal vastgestelde feiten tot ‘schijnzelfstandigheid’ van de depothouders, omdat zij in werkelijkheid volgens instructies van Mediahuis werkten. Daarmee staat vast dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst werkten, wat hen meer rechten oplevert, onder meer bij ontslag.