Een medeverdachte hielp om bedragen te storten bij banken en stelde de bankrekening van zijn bedrijf ter beschikking. Aan een andere medeverdachte, die een bedrijf had dat in zwaar weer verkeerde, werd contant geld gegeven om zijn werknemers zwart te betalen. In ruil daarvoor maakte hij vanuit zijn bedrijven op basis van valse facturen bedragen over naar bankrekeningen waar de verdachte de beschikking over had. Nog 2 andere medeverdachten hielpen door vennootschappen op hun naam te zetten, door bankrekeningen te openen toen bleek dat de verdachte dit niet meer kon omdat hij op een zwarte lijst stond en door gesprekken te voeren met de notaris, de belastingdienst of de boekhouder.