Het spreekt voor zich dat het hof als de rechter in hoger beroep uiteindelijk de straf oplegt, en daarbij niet gebonden is aan wat het Openbaar Ministerie met B. heeft afgesproken of aan bij hem aan verwachtingen heeft gewekt. Maar dat betekent nog niet dat de voorlopige hechtenis niet kan worden geschorst.
De voorlopige hechtenis van B. wordt niet opgeheven maar voor nu wel geschorst. Dat betekent dat B. onder voorwaarden, vooralsnog, in vrijheid zijn proces in hoger beroep mag afwachten.
Het hof stelt vast dat de Staat ervoor heeft gekozen om met B. als criminele getuige een deal te sluiten. In die deal heeft het Openbaar Ministerie zich jegens B. ertoe verplicht te bevorderen dat zijn netto straf op 8 jaar uitkomt. En het hof stelt vast dat ook de door de rechtbank opgelegde straf voor B. resulteert in die detentieduur van 8 jaar. Daarbij komt, dat het Openbaar Ministerie het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ondersteunt.
Vanaf het begin is het geschetste toekomstperspectief - een detentieduur van 8 jaar - met B. besproken. Daarmee zijn door het Openbaar Ministerie verwachtingen gewekt. En in het verlengde daarvan heeft de officier van justitie bij de rechtbank een straf geëist die neerkomt op 8 jaren vastzitten. De officier van justitie vond dat B. erop mocht vertrouwen dat die straf zou worden geëist. De straf die de rechtbank heeft opgelegd komt op hetzelfde neer.
En met dat vergezicht verblijft hij sinds 2017 in voorlopige hechtenis. Een verblijf dat in zijn geval mede wordt gekleurd door het gegeven dat tijdens zijn voorlopige hechtenis drie naasten van hem om het leven zijn gebracht, te weten zijn broer, advocaat en vertrouwenspersoon. Dat alles levert voor B. een bijzondere (persoonlijke) omstandigheid op en rechtvaardigt nu een schorsing onder bijzondere voorwaarden. Mocht B. zich niet aan de voorwaarden houden, dan kan het hof de schorsing opheffen. En kan het Openbaar Ministerie beslissen zich niet meer te houden aan de deal, en in hoger beroep een veel hogere straf eisen.