De verdediging heeft bepleit dat het doel van de verdachte was om aandacht te vragen voor de verkoop van ‘Mein Kampf.’ Hij heeft met de pamfletten het maatschappelijke debat met betrekking tot het verbod op de verkoop van het door Hitler geschreven boek op gang willen brengen. Het hof volgt de verdediging hierin en oordeelt dat de teksten wel beledigend van aard zijn, omdat zij de galeriehouder betichten van discriminatie, maar in dit geval onder de vrijheid van meningsuiting vallen. De teksten kunnen een bijdrage leveren aan het publieke debat over een zaak van algemeen belang en de verdachte is daarbij niet onnodig kwetsend te werk gegaan. In die context is de opzettelijke openbare belediging van de galeriehouder niet bewezen.