2.1.1 Enquête en voorzieningen met betrekking tot de vennootschappen van weduwe en zoons Blokker,
Nardinc, 29 augustus 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:2348)
Het vermogen van wijlen Jaap Blokker ter grootte van ongeveer € 1 miljard is ondergebracht in een groep rechtspersonen, onder meer bestaande uit een Stichting administratiekantoor (StAK) die certificaten heeft uitgegeven en alle aandelen houdt in een houdstermaatschappij, die twee werkmaatschappijen heeft. Certificaathouders zijn de weduwe van Jaap Blokker en hun twee geadopteerde zoons, ieder voor 1/3 deel. Het bestuur van de StAK bestond uit de weduwe en zoons en drie onafhankelijke bestuurders. In de drie vennootschappen wordt het bestuur gevormd door één van deze onafhankelijke bestuurders, al dan niet aangevuld met de weduwe en één van haar zoons (zoon 2).
De verhoudingen tussen de twee zoons en de weduwe Blokker alsmede tussen de zoons en de onafhankelijke bestuurders zijn diepgaand verstoord geraakt. De standpunten over en weer zijn verhard en compromissen kunnen niet worden gevonden.
Twee van de onafhankelijke bestuurders treden af, nieuwe bestuurders kunnen niet worden gevonden door de conflictueuze situatie en de zoons oefenen grote druk uit op de derde bestuurder om ook af te treden, in een kennelijke poging hun zeggenschap in de groep verder te vergroten. De weduwe en de overgebleven onafhankelijke bestuurder ontslaan daarop de zoons als bestuurder in verschillende rechtspersonen, maar dezen verzetten zich daartegen. De verstoorde verhoudingen en problematische governance belemmeren het functioneren van de vennootschappen.
Alle betrokkenen wensen (om verschillende redenen) dat een enquête wordt gelast en de Ondernemingskamer gaat daarin mee. De Ondernemingskamer overweegt dat een verzoek jegens de StAK niet ontvankelijk is omdat de StAK geen onderneming in stand houdt (artikel 2:344 aanhef en onder b BW) maar dat het handelen van de StAK, die organisatorisch is verbonden met de vennootschappen, wel onderwerp van een enquête bij de vennootschappen kan zijn.
De Ondernemingskamer benoemt verder een bestuurder bij de vennootschappen. Ook schorst zij zekerheidshalve zoon 2 als bestuurder bij de vennootschappen om duidelijkheid te scheppen over de bestuurssamenstelling en omdat samenwerking tussen hem en de andere bestuurders niet meer mogelijk is en dit vooralsnog vooral aan de zoon te wijten lijkt. Tot slot worden de aandelen van StAK in de houdstermaatschappij tijdelijk overgedragen aan een beheerder.
2.1.2. Na vaststelling wanbeleid treft de Ondernemingskamer – ter voorkoming van verdere voortzetting van het wanbeleid – nadere en verstrekkende onmiddellijke voorzieningen op grond van 2:349a BW
i3 Holding B.V. c.s., 16 februari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:369)
Nadat de Ondernemingskamer wanbeleid had vastgesteld bij IT-bedrijf i3 en verschillende eindvoorzieningen had getroffen, is het conflict tussen de minderheidsaandeelhouders enerzijds en de grootaandeelhouder (vader, tevens bestuurder die voor het wanbeleid verantwoordelijk is gehouden en bij eindvoorziening is ontslagen) en zijn zoon (manager i3) anderzijds, niet tot een einde gekomen. Het wanbeleid was gelegen in verrijking van vader (ten bate van zichzelf en zijn zoon) ten koste van i3 en de minderheidsaandeelhouders, zonder dat vader de vereiste transparantie had betracht. De minderheidsaandeelhouders, i3 (vertegenwoordigd door de OK-bestuurder) en de OK-beheerder verwijten vader en zoon, die feitelijk als bestuurder optreedt, dat zij het wanbeleid gezamenlijk voortzetten, onder andere door het voeren van tal van procedures, het leggen van beslagen en – wat zoon betreft – het doen van grote betalingen namens i3 zonder overleg met de OK-bestuurder. Zoon zou hiermee aansturen op het faillissement van i3 om zo de aandelen tegen een gunstige prijs te verkrijgen. Vader en zoon menen op hun beurt dat i3 haar verplichtingen, zoals die uit de managementovereenkomst van zoon, niet nakomt en het daarom noodzakelijk was verschillende procedures te starten.
De Ondernemingskamer overweegt dat zoon in de tweedefasebeschikking weliswaar niet (ook) zelf verantwoordelijk is gehouden voor het wanbeleid, maar dat daarin wel uitdrukkelijk is geoordeeld dat vader en zoon samen optrokken met betrekking tot de aan het wanbeleidsoordeel ten grondslag liggende onderwerpen. In plaats van dat vader en zoon het wanbeleid ongedaan maken zetten zij het wanbeleid voort, bijvoorbeeld door samen op te trekken in verschillende voor de onderneming schadelijke procedures. De daardoor inmiddels ontstane financieel zeer zwakke toestand van i3 en de onrust op de werkvloer als gevolg van het ontwrichtende handelen van zoon, maken stevig ingrijpen noodzakelijk. De voorzieningen komen neer op een aantal verboden en geboden voor vader en zoon. Zoon wordt geboden zich te gedragen naar de instructies van de OK-bestuurder. Samen worden zij geboden zich te onthouden van negatieve uitlatingen over de OK-functionarissen en, op straffe van dwangsommen, de gelegde beslagen op te heffen, executiemaatregelen gestaakt te houden en een kopie van de beschikking van de Ondernemingskamer te overleggen bij toekomstige verzoeken tot het leggen van beslag. De volmacht van zoon wordt beperkt en de OK-bestuurder wordt gemachtigd de managementovereenkomst van zoon te beëindigen of schorsen, een en ander zo nodig in afwijking van andersluidende kortgedingvonnissen.
2.1.3 Enquêteverzoek ontvankelijk tijdens Whoa-procedure
Vennootschap A BV, 29 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:2739)
Vennootschap A legt zich toe op de aanleg van glasvezel in Duitsland. Nadat de oprichter/bestuurder het grootste deel van zijn aandelen had verkocht, is de vennootschap in financieel zwaar weer geraakt. Aandeelhoudersleningen van de aandeelhouders (waaronder de oprichter) mochten niet baten, waarna alleen de nieuwe meerderheidsaandeelhouder nog bereid was aanvullende financiering te verstrekken om een faillissement te voorkomen. Nadat het overleg over een financiële herstructurering tussen de aandeelhouders was mislukt, heeft de vennootschap met steun van haar meerderheidsaandeelhouder een Whoa-verzoek ingediend om de balans via deze procedure te versterken. Dit verzoek is toegewezen, waarbij een herstructureringsdeskundige is benoemd. De oprichter klaagt met haar enquêteverzoek over het beleid en de gang van zaken bij Vennootschap A. Zij voelt zich door de meerderheidsaandeelhouder misleid bij het verstrekken van een aandeelhouderslening. Volgens de oprichter hebben de aan de meerderheidsaandeelhouder gelieerde bestuurders van Vennootschap A zich te zeer laten leiden door de belangen van die aandeelhouder.
Twee onderwerpen uit de uitspraak verdienen hier vermelding: de verhouding tussen de enquêteprocedure en de Whoa-procedure en de vraag naar een tegenstrijdig belang van bestuurders die zijn gelieerd aan de meerderheidsaandeelhouder wanneer deze is verwikkeld in een conflict met de minderheidsaandeelhouder.
De Ondernemingskamer overweegt dat met de Whoa-procedure en enquêteprocedure verschillende doelen worden gediend. Dat een Whoa-procedure wordt voorbereid of loopt, maakt een enquêteverzoek niet op voorhand niet-ontvankelijk. De Whoa-procedure kan wel een rol spelen bij de belangenafweging die bij het gelasten van een onderzoek of het treffen van een voorziening moet worden gemaakt.
De Ondernemingskamer verwerpt de stelling van de oprichter dat bestuurders van Vennootschap A vanwege hun verbinding met de meerderheidsaandeelhouder zijn geconflicteerd. De belangen tussen Vennootschap A en haar meerderheidsaandeelhouder liepen in hoge mate parallel, wat onder meer blijkt uit de omstandigheid dat de meerderheidsaandeelhouder de afgelopen maanden als enige bereid was Vennootschap A te financieren en voor een faillissement te behoeden. Voor zover de belangen niet geheel parallel lopen, is de mate waarin zij uiteenlopen onvoldoende om te oordelen dat zich een tegenstrijdig belang voordoet als bedoeld in art. 2:239 lid 6 BW. Wel noopte het (potentiële belangen)conflict ertoe dat de aan de meerderheidsaandeelhouder gelieerde bestuurders gepaste zorgvuldigheid in acht namen. Dat hebben zij gedaan. De Ondernemingskamer wijst het verzoek af.
2.1.4 Gebod om transactie niet te frustreren
Centric Holding B.V. c.s., 17 september 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:2660)
In 2022 heeft de advocaat-generaal de Ondernemingskamer verzocht in te grijpen bij Centric Holding B.V. en haar drie dochtervennootschappen om redenen van openbaar belang. De Ondernemingskamer heeft bij mondelinge uitspraak van 3 november 2022 voorshands geoordeeld dat gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Centric, de bestuurder van Centric Holding geschorst, een uitvoerende en een niet uitvoerende bestuurder van Centric Holding benoemd en de aandelen in Centric Holding ten titel van beheer overgedragen aan een beheerder (zie OK 3 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3139).
Deze zaak gaat over de verkoop van de door Centric Holding gedreven onderneming (hierna: de Transactie). Het bestuur van Centric Holding en de beheerder hebben besloten dat het belang van de continuïteit van de vennootschap en haar onderneming vergt dat de door Centric Holding gehouden aandelen in de drie dochtervennootschappen worden verkocht. Centric Holding verzoekt de Ondernemingskamer nadere onmiddellijke voorzieningen te treffen die onder meer erop zijn gericht dat deze Transactie ongehinderd kan worden voltooid. Het verzoek strekt ertoe dat de geschorste bestuurder (tevens 100%-aandeelhouder) tegen zijn zin de onderneming wordt ontnomen die hij zelf heeft opgebouwd. De Ondernemingskamer onderkent dat dit ongebruikelijk is en ver gaat. De gevolgen van de Transactie, die onherroepelijk zijn en diep ingrijpen in de rechten van de geschorste bestuurder, vergen daarom dat een verkoop noodzakelijk is in het belang van Centric, dat geen alternatieve, minder diep ingrijpende maatregel voorhanden is en dat alle betrokkenen vanuit hun eigen rol een hoge mate van zorgvuldigheid betrachten tijdens dit proces.
De Ondernemingskamer komt tot het oordeel dat de Transactie het resultaat is van een zorgvuldig, transparant en competitief proces en dat met de Transactie de belangen van Centric Holding en het bestendige succes van de met haar verbonden onderneming ná de overname wordt bevorderd, waarbij ook voldoende zorgvuldig rekening is gehouden met de in het geding zijnde publieke belangen en de belangen van al degenen die bij de vennootschap en haar onderneming zijn betrokken, waaronder in het bijzonder ook de geschorste bestuurder. Het bestuur van Centric Holding en de beheerder hebben in redelijkheid kunnen besluiten tot verkoop van de door Centric Holding gehouden aandelen in de drie dochtervennootschappen en voldoende is gebleken dat zij bij de totstandkoming van de Transactie, met inachtneming van alle daarbij betrokken belangen, hun taken met de benodigde zorgvuldigheid hebben uitgeoefend. De geschorste bestuurder wordt bij wijze van aanvullende onmiddellijke voorziening veroordeeld de Transactie en de uitvoering van de Transactie te gehengen en te gedogen, met dien verstande dat dit onverlet laat het recht van de geschorste bestuurder desgewenst in rechte op te komen tegen de Transactie of tegen de uitvoering daarvan.