Laden...

Historie Paleis van Justitie Prinsengracht

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksGerechtshof Amsterdam > Over het gerechtshof > Historie Paleis van Justitie Prinsengracht

Historie gebouw Prinsengracht

Deze beschrijving is samengesteld door M. Langerijs en P.H. Debets ter gelegenheid van hun afscheid van het Paleis van Justitie in december 1997. De historie van het Paleis van Justitie te Amsterdam in vogelvlucht.

Inleiding

Het Paleis van Justitie heeft ver voordat het gebouw de huidige bestemming kreeg en sinds de ingebruikname als gerechtsgebouw in 1836 tal van verbouwingen en uitbreidingen meegemaakt. Een aantal van deze ingrepen was van geringe omvang, doch enkele andere hebben het karakter van het oude gebouw totaal veranderd. Ten behoeve van de diverse bouwkundige ingrepen en ook voor andere doeleinden is bouwhistorisch onderzoek toegepast. Uit de onderzoeksgegevens en uit andere publicaties is ruimhartig en brutaal geput teneinde dit opstel te realiseren. Beschouw het opstel als een pretentieloos, allerminst verantwoord cultuurhistorisch stuk dat slechts beoogt de lezer een globaal inzicht te verschaffen in de gebouwelijke historie van het Amsterdamse Paleis van Justitie.

 

De stadsuitbreidingen van Amsterdam

De eerste tekenen van vestiging van een nederzetting aan de monding van de rivier de Amstel dateren van voor het begin van de dertiende eeuw. De bewoners waren niet slechts vissers, doch hielden zich ook bezig met de koophandel. Het jaar 1275 geldt als het tijdstip waarop Amsterdam officiële status verkreeg. De Heer Gijsbrecht IV verkreeg van graaf Floris V voor zijn stad het privilege van tolvrijheid. De macht die Gijsbrecht uitoefende in zijn gebied, was dermate bedreigend dat Floris in 1280 de stad verwoestte en de kasteelheer gevangen nam. In 1300, na de wederopbouw van de stad, verkreeg Amsterdam stadsrechten. Deze werden in 1304 weer afgenomen. Pas in 1317 werd Amsterdam tot de Hollandse steden gerekend. Vanaf deze tijd kwam er een proces op gang, waarbij de stad geleidelijk begon te groeien.

In 1609 besloot de stadsregering over te gaan tot drastische uitbreiding van het grondgebied, hiertoe gedwongen door de onverwacht snelle bevolkingsaanwas. Er werd een ambitieus opgezette verdedigingslinie ontworpen (waarschijnlijk door Hendrik de Keyser), die de begrenzing zou gaan vormen van een oppervlakte die driemaal zo groot was als het tot dan bestaande stadsgebied. In 1612 ving men aan met de werkzaamheden, doch spoedig kwam men tot de conclusie dat de gehele opzet te omvangrijk was om in één keer uit te voeren. Men besloot tot de aanleg van het gedeelte tot aan de huidige Leidsegracht, waarbij volgens plan het eerste gedeelte van Heren-, Keizers- en Prinsengracht tot stand kwam. In 1658 werd een begin gemaakt met alweer een uitbreiding die zou voortduren tot het einde van de negentiende eeuw. Voortbordurend op het plan van 1609 worden de drie grachten naar de oostzijde van de stad verlengd en werd de verdedigingslinie voltooid.

In 1662 verrezen de eerste huizen op de Herengracht nabij de Huidenstraat. In de volgende jaren werd de omgeving van de Leidsestraat bebouwd. De stadsarchitect Daniël Stalpaert (geboren 1615, stadsarchitect in 1648) heeft aan de ruimtelijke ordening van dit uitbreidingsplan veel bijgedragen. Het gebied werd binnen enkele decennia nagenoeg volgebouwd.

 

De situering van het Paleis van Justitie

Voor 1658 was de plaats waar het Aalmoezeniersweeshuis, het latere Paleis van Justitie, gebouwd zou worden agrarisch gebied. De Leidsestraat was toen nog een vaart met aan weerszijden huizen en enkele molens. Op 29 augustus 1663 vervaardigde de stadsregering een decreet uit, waardoor de overdracht van de gronden geregeld werd. De onteigeningen verliepen kennelijk voorspoedig, want op 12 december 1663 startten de heiwerkzaamheden ten behoeve van het Aalmoezeniershuis.

 

Het voormalige Aalmoezeniers(wees)huis

De zorg voor ouderloze kinderen was tot 1613 vooral toebedeeld aan speciaal daarvoor ingerichte (aan kerkgenootschappen gebonden) weeshuizen. De vondelingen vormden een categorie apart. Meestal waren deze kinderen in de kerk achtergelaten, ondanks de zware straf die sinds 15 december 1491 op deze daad was gesteld. Een moeder, die op deze daad betrapt werd, moest 'tot hare correctie en tot haar lieden beschaemtheyt' een jaar lang uit de stad gebannen worden.

Door het toenemen van de bevolking en de vestiging van duizenden vluchtelingen in de stad nam het probleem van het te vondeling leggen dermate toe dat de vroedschap (de stadsregering) op 29 januari 1613 een college van Aalmoezeniers of Armenvaders oprichtte. De taak van dit college was vooral zorg te dragen voor de opvang van vondelingen en van ouderloze kinderen.

Het bestaande Aalmoezeniersweeshuis werd in de loop der jaren te klein. Vijftig jaar na de instelling van dit tehuis verzocht het college van Armenvaders aan de vroedschap een nieuw gebouw te mogen oprichten. Het terrein aan de Prinsengracht werd daartoe aangewezen. De financiële middelen voor de stichting van het gebouw werden onder meer gevormd door de revenuen uit de verkoop van het oude Aalmoezeniershuis. Met een grote mate van zekerheid kan gesteld worden, dat Daniël Stalpaert verantwoordelijk was voor de vormgeving van het Aalmoezeniersweeshuis.

Aanvankelijk werd het gebouw aan de Prinsengracht Aalmoezeniershuis genoemd; na 1682 wordt — na een functiewijziging — gesproken van het Aalmoezeniersweeshuis. Stalpaert werd in 1615 in Amsterdam geboren. Hij kreeg in 1648 opdracht de bouw van het nieuwe stadhuis op de Dam te begeleiden en hierbij het ontwerp van Jacob van Campen nauwgezet te volgen. Stalpaerts eigengereide handelwijze zorgde ervoor dat Van Campen zich later terugtrok uit de leiding van de bouw van het stadhuis. Als stadsarchitect (vanaf 1648) ontwierp Stalpaert enkele grote gebouwen, waaronder 's-Lands Zeemagazijn (het huidige scheepvaartmuseum) en de Grote Synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein.

Zoals gezegd werd op 12 december 1663 de eerste paal van het nieuwe Aalmoezeniershuis geslagen. De bouw verliep voorspoedig, getuige het feit dat op 1 januari 1666 de eerste kinderen in het nieuwe gebouw ontvangen konden worden. De grootte van het weeshuis was gebaseerd op een bevolking van 800 personen. Enkele decennia later was het aantal tot meer dan 1300 gestegen, waardoor uitbreiding noodzakelijk werd. In de loop der jaren werd het gebouw steeds verder uitgebreid. In 1783 werd de grootste uitbreiding gerealiseerd onder leiding van de toenmalige stadsarchitect Abraham van der Hart. De zijvleugels werden met twee verdiepingen verhoogd waardoor er 500 personen meer konden worden gehuisvest. Na deze uitbreiding zijn er tot aan de opheffing van het Aalmoezeniersweeshuis in 1825 geen duidelijke wijzigingen meer tot stand gekomen.

Er werden slechts interne veranderingen aangebracht om de leefomstandigheden van de kinderen en het inwonend personeel te verbeteren. Desondanks was de situatie verre van gezond te noemen. C.J. Nieuwenhuis schreef in 1820 in zijn boek ‘Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving ...’:  

‘Bijna alle kinderen zijn te klein van gedaante, zijn niet tot volle wasdom gekomen en hebben een verzwakte maag. Ze zijn bleek van kleur, hebben last van huidziekten en hoofdzeer. Er slapen drie tot vijf kinderen in een krib, de kamers zijn niet afdoende gelucht en er zijn te veel kinderen in een vertrek. Het eten is te zwaar en er is te weinig, met als gevolg, dat er schrokkerig wordt gegeten om genoeg te krijgen.’

Tussen 1801 en 1820 was het sterftecijfer van inwonende kinderen 1 op 30.

Tijdens het Franse bewind werd de situatie zeer slecht. Dalende inkomsten en een stijgend kindertal. Het hoogste aantal bewoners werd bereikt in 1807. In dat jaar woonden er 2554 kinderen in het Aalmoezeniersweeshuis. Na de val van het Franse keizerrijk in 1813 werd de situatie geleidelijk beter. De oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid (1818) luidde het einde in van het functioneren van het Aalmoezeniersweeshuis. In het laatste jaar van functioneren (1824) herbergde het weeshuis 550 kinderen. Na 1824 werd de taak volledig overgenomen door de Maatschappij voor Weldadigheid en op 4 augustus 1824 trad het college van regenten af. Het Aalmoezeniersweeshuis was op 1 mei 1825 geheel ontruimd.

 

Het Paleis van Justitie tot december 1950

Na de ontruiming begon er een periode waarin het gebouw geschikt gemaakt moest worden voor de huisvesting van een gedeelte van de rechterlijke macht in Amsterdam. Burgemeester en wethouders van Amsterdam stelden de gouverneur van Noord-Holland voor om het oude Aalmoezeniersweeshuis geschikt te maken voor de functie van Paleis van Justitie. De instelling van de rechterlijke colleges werd in 1810 en 1811 per keizerlijk decreet geregeld. Het gehele land werd verdeeld in arrondissementen. Per arrondissement was er een Rechtbank van eerste aanleg; elk arrondissement werd opgedeeld in kantons. Amsterdam had zes kantons. Naast de genoemde rechtbanken was er het Hof van Assises. Vooral de Rechtbank van eerste aanleg en het Hof kwamen in aanmerking voor huisvesting in het nieuwe Paleis van Justitie.

De architect van de verbouwings- en nieuwbouwplannen was Jan de Greef (geboren 1784). In 1802 kreeg De Greef van koning Lodewijk Napoleon een stipendium toegewezen dat hem in staat stelde gedurende zeven jaar in Parijs en Rome architectuurstudies te verrichten. In 1816 werd De Greef benoemd tot ‘Architect van de Koninklijke Paleizen’. In deze functie werkte hij aan de herinrichting en nieuwbouw van de paleizen Noordeinde en Kneuterdijk en ontwierp hij (samen met Reijers) de nieuwe vleugels van Paleis Soestdijk. In 1820 werd hij benoemd tot directeur van de dienst Stadswerken en Gebouwen van de gemeente Amsterdam. Tevens werd hij stadsarchitect. Als stadsarchitect heeft De Greef enkele bekende werken op zijn naam gebracht. Hij restaureerde samen met Suys de uitgebrande Nieuwe of Ronde Evangelische Lutherse Kerk en hij ontwierp het hoofdgebouw bij het Entrepotdok. Als zijn grootste ‘Amsterdamse’ werk geldt echter het herinrichtingsplan van het voormalige Aalmoezeniersweeshuis ten behoeve van de huisvesting van de rechterlijke macht. De Greef is van 1824 tot circa 1832 als architect bij de verbouwing en de inrichting van het Paleis van Justitie betrokken geweest. Hij heeft de opening in 1836 niet meer meegemaakt. Op 2 december 1835 is hij overleden.

De herinrichting van het oude weeshuis werd in mei 1826 goedgekeurd door koning Willem I. De bouw- en inrichtingskosten werden verdeeld over de drie partijen: Rijk (ministerie van Justitie), gemeente Amsterdam en provincie, elk voor een derde deel. Het bouwplan werd opgedeeld in vijf fasen. Een zeer belangrijke fase is de bouw van de nieuwe voorgevel aan de Prinsengracht. De voortgang van de werkzaamheden aan de voorgevel ondervond nogal wat tegenslag. De leveranties van de Witte Bremer ‘hardsteen’ stagneerde, hetgeen ook de voortgang van de overige werken beïnvloedde. De bouwkundige werkzaamheden duurden nog voort tot in 1831. Hierna brak een periode aan waarin men enerzijds een begin maakte met de meubilering en inrichting van het gebouw ten behoeve van de Rechtbank en anderzijds het gebouw in gebruik nam voor diverse andere functies. Zo werd in september 1831 op verzoek van het ministerie van Oorlog de linkerzijvleugel ter beschikking gesteld als garnizoensziekenhuis. Deze situatie duurde tot september 1833. Daarna kon men voortgaan met de verdere meubilering. Op 4 oktober 1836 werd het gebouw feestelijk ingewijd met een redevoering van mr. M.C. van Hall, de president van de Rechtbank. Ook maakte de Stadsbibliotheek gedurende enige jaren nog gebruik van een aantal ruimten in het gebouw.

Tijdens de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw werden diverse verbouwingen in het paleis uitgevoerd. In 1842 werd als gevolg van een reorganisatie van de rechtsmacht de Criminele Rechtbank vervangen door het Provinciaal Gerechtshof. Voor de griffie van het Hof werden extra kamers ingericht. Het Kantongerecht kreeg de beschikking over een extra zaal en ook de advocatuur kreeg ruimten toegewezen. Een tumultueuze periode brak aan toen in september 1853 de gemeente Amsterdam de linkerzijvleugel van het gebouw ging inrichten als hospitaal voor choleralijders. De leden van de Rechtbank verzetten zich heftig tegen de vestiging van het hospitaal. Amsterdam was echter eigenaar van de (ongebruikte) zijvleugel en zette zijn plannen door. Wel werden de afscheidingen tussen de zijvleugel en het paleis verbeterd.

Vanaf 1860 werden de pogingen gedaan om de vier kantongerechten, die binnen de stadsgrens functioneerden, te huisvesten in het Paleis van Justitie. Om de vier gerechten in het paleis te plaatsen werd de gemeente verzocht om de stadsbibliotheek naar elders te verplaatsen. De bibliotheek vertrok en kort na 1863 vond de verbouwing plaats ten behoeve van de vier kantongerechten. In de jaren die volgden, werden diverse verbeteringen aangebracht. In 1867 werd het gebouw op het waterleidingnet aangesloten en in 1875 werden de lokalen, tot dan toe in gebruik bij het gemeentelijk noodhospitaal, ontruimd. Op verzoek van de minister van Financiën werd een aantal lokalen afgestaan ten behoeve van de ontvanger der registratie (circa 1880). Naar aanleiding van het toenemen van het aantal rechtszittingen en de vraag om uitbreiding van werk- en archiefruimten werden ingrijpende verbeteringen geëist. Ook toen twijfelde(!) menigeen aan het nut om het paleis aan de behoeften aan te passen. Met de woorden van een ambtenaar van het ministerie van Justitie: ‘... is het toch te voorzien, dat hoewel verbetering zou worden verkregen, het paleis van Justitie zal blijven ondoelmatig, ongeschikt, niet tegenstaande een hoogst aanzienlijke geldelijke opoffering’ werd duidelijk aangestuurd op een nieuwe huisvesting. Het ministerie van Justitie onderkende het probleem. Op 9 augustus 1888 presenteerde de Rijksbouwkundige voor de justitiegebouwen, W.C. Metzelaar, een schets van een reorganisatieplan. Belangrijk voor het welslagen van dit plan was dat de linkerzijvleugel (die sinds april 1875 leeg stond) bij het Paleis getrokken zou worden en dat twee van de vier kantongerechten en het Notarieel Archief ondergebracht zouden worden in nieuwe gebouwen. Nadat de minister hiermee akkoord was gegaan, heeft Metzelaar onderhandelingen gevoerd met de gemeente Amsterdam. Deze leidden tot de aankoop van de linkerzijvleugel en van het pand Lange Leidsedwarsstraat 3A.

De vier kantongerechten werden in 1892 gehuisvest in een nieuw gebouw aan het Kleine Gartmanplantsoen. Na het gedeeltelijk leegkomen van het Paleis van Justitie is een groots opgezet verbouwingsplan van start gegaan. Het plan was zeer ingrijpend ten aanzien van sfeer en functioneel gebruik van het gebouw. Kort gezegd: de nieuwe opzet van hallen, trappenhuizen en corridors in het midden- en voorgedeelte, het toevoegen van een grote zittingzaal en het aanbrengen van twee waterkelders op verzoek van het ministerie van Oorlog. Ook werden de vloerconstructies van de eerste en tweede verdieping omhoog gebracht. Het ontwerp van deze verbouwing was — zoals hiervoor vermeld — van W.C. Metzelaar. Hij werd in 1848 geboren. Zijn vader, J.F. Metzelaar (1818-1897) was ingenieur-architect voor de Gevangenis- en Regtsgebouwen. De zoon W.C. volgde zijn vader, J.F. als zodanig op. Er was veel werk te verrichten, want er moest, voortvloeiend uit de Gestichtenwet van 1884, in elk arrondissement een strafgevangenis en een huis van bewaring komen. Metzelaar bouwde veertien van deze gebouwen. Hij drukte ook een stempel op een aanzienlijk aantal gerechtsgebouwen, die rond de eeuwwisseling tot stand gekomen zijn. De overeenkomst in de aanpak van interieurs is in de meeste gevallen duidelijk te zien. Metzelaars voorliefde voor terrazzowerk, rood graniet, zware betimmeringen en lijstwerken en betelde lambriseringen, heeft bij vele van zijn gerechtsgebouwen het beeld bepaald.

De verbouwing (1892-1894) bracht de gebruikers veel ongerief. De oplevering vond plaats op 20 november 1894. Het vernieuwde gebouw bood plaats aan het Gerechtshof, de Arrondissementsrechtbank, het Parket van het Openbaar Ministerie, de Praktizijnssociëteit, de Verenigde Bibliotheek der rechtbanken, de ontvanger der registratie en de Griffies. Tot 1922 bleek het gebouw te voldoen aan de eisen. De vraag naar meer ruimte werd echter allengs groter. Diverse mogelijkheden passeren de revue. Een gemengde commissie van Rechtbank en Gerechtshof kwam uiteindelijk (oktober 1929) met de volgende conclusies: (1) een eventuele opbouw van de verdiepingen is ongewenst, (2) de regenwaterkelders op de binnenplaatsen moeten archieven worden, (3) aanbeveling voor een herindeling van enkele ruimten en (4) de ramen in de noordwand van de Verenigde Bibliotheek moeten dichtgezet worden. Deze aanbevelingen leidden tot een bouwplan dat voor f 30.600,- werd aangenomen.

Tot in de jaren vijftig zijn er slechts kleine aanpassingen verricht, hetgeen niet betekent dat de gebruikers tevreden waren met de beschikbare hoeveelheid ruimte. Vanaf 1913 komt — zo blijkt uit correspondentie — met regelmaat de wens naar voren het aanpalende Stadsbestedelingenhuis aan te kopen. De aankoop sprong echter steeds af op de koopprijs ter grootte van f 150.000,- die de gemeente vroeg. Pas in 1950 werd het Stadsbestedelingenhuis door het Rijk aangekocht voor een aanzienlijk hoger bedrag.

 

Het stadsbestedelingenhuis tot december 1950

De oorspronkelijke huisvesting van de kinderen alsmede van het College van Regenten over de Stadsbestedelingen voldeed niet en uitbreiding was noodzakelijk geworden omdat - vooral door toedoen van directeur Beudeker - ernaar gestreefd werd de kinderen een tehuis te geven in hun eigen stad. Panden werden gesloopt en architect G.B. Salm (1832-1897) ontwierp een nieuw gebouw, bestaande uit een souterrain, drie verdiepingen en een zolder. De eerste steenlegging vond plaats op 21 september 1864. In de loop der tijd is een aantal aanpassingen aan het gebouw verricht.

Tot aan de tweede wereldoorlog hebben zich in de gebouwen van het Stadsbestedelingenhuis geen bijzondere ontwikkelingen voorgedaan. In 1940 werd het gebouw geconfisqueerd door de bezettende macht. De kinderen werden overgebracht naar het Burgerweeshuis. Na de oorlog hebben de gebouwen leeggestaan tot eind 1950. Op 14 december 1950 passeerde de koopakte, waarbij het Rijk voor fl. 254.000,-- eigenaar werd van de panden ten behoeve van de uitbreiding van het Paleis van Justitie.

 

Het Paleis van Justitie na 14 december 1950

De samenvoeging van het oude Paleis van Justitie en het voormalige Stadsbestedelingenhuis is een langdurige en complexe aangelegenheid geweest. Weliswaar waren de gebouwen redelijk op elkaar afgestemd, maar het was noodzakelijk om per verdieping een nieuw gangenstelsel te maken, waardoor een betere aansluiting mogelijk werd. In het paleis waren de bouwkundige ingrepen niet groot. De enige grote verandering was de verbouwing van de archiefruimte op de binnenplaats tot ketelhuis van de centrale verwarmingsinstallatie en de bouw van de grote schoorsteen ter linkerzijde van het ketelhuis. De overige verbouwingen waren betrekkelijk ondergeschikt. Ze beperkten zich tot wijzigingen in de kamerindelingen en kamerbetimmeringen. Van een groot aantal zittingzalen werden de betimmeringen "gemoderniseerd".

In 1956 stond de wijziging van de grote zittingzalen op het programma. Het plan hield een totale ontmanteling van de uitmonstering van de zalen in, waarbij de door De Greef en Metzelaar ontworpen betimmeringen werden gesloopt. In de hoge zalen werden insteekverdiepingen geprojecteerd ten behoeve van nieuwe kantoorruimten. De bouw duurde tot 1962. Tijdens deze ingrepen werden ook diverse andere werken uitgevoerd, zoals het bouwen van de liftinstallatie in het voormalige stadsbestedelingenhuis, het maken van nieuwe toiletgroepen en het vernieuwen van de terrazzovloeren in de hallen van het middengedeelte. In 1977 - na het gereedkomen van het nieuwe Kantongerechtsgebouw aan de Parnassusweg - is de toenmalige Raad van Beroep naar de behuizing aldaar overgebracht.  

De behoefte aan meer ruimte bleef onverminderd groot. In 1984 kreeg de Architectengroep Loerakker Rijnboutt Ruyssenaars b.v. opdracht van de Rijksgebouwendienst een nieuw gebouwencomplex te bouwen voor de Rechtbank en het Parket van de Officier van Justitie, welk gebouwencomplex is gelegen naast het Kantongerecht aan de Parnassusweg. Parnas is in 1990 in gebruik genomen. Sindsdien zijn in het oude Paleis van Justitie gevestigd het Gerechtshof, het Parket van de Procureur-generaal en de Tariefcommissie. Ook na de uithuizing van de Rechtbank en het Parket van de Officier van Justitie is er vrijwel voortdurend onderhoud gepleegd aan het Paleis van Justitie. Weliswaar geen grote of ingrijpende verbouwingen, maar wel is steeds gepoogd het gebouw in een werkbare staat te houden. In de negentiger jaren is bijvoorbeeld de boekzaal ofwel de Verenigde Bibliotheek gerenoveerd. De boekzaal is het pronkstuk geworden van het paleis. Griffies verhuisden intern, er kwam een computernetwerk en nog in 1997 is er een toegangscontrole-systeem geinstalleerd en werd de strafsector zodanig beveiligd dat het publiek niet langer de toegang tot de werkvertrekken van die sector kan verkrijgen.

 

De voorgevel aan de Prinsengracht

De huidige voorgevel werd in grote lijnen in 1829 tot stand gebracht. Deze gevel kwam in de plaats van de voorgevel van het oude Aalmoezeniersweeshuis, die geheel gesloopt werd. De opbouw van de oude gevel is op enkele plaatsen teruggekomen in het ontwerp van de nieuwe voorgevel. Het Aalmoezeniersweeshuis in zijn eerste gedaante had een voorgevel, die een sobere, strakke opbouw liet zien. De gevel had twee risalieten (= deel van een voorgevel dat vooruitspringt), bekroond door houten frontons. In elk der risalieten was een toegangspoort. De architect, stadsbouwmeester Daniël Stalpaert, heeft de poorten de voor hem kenmerkende boogvormige beëindiging gegeven, een vorm die hij onder meer ook toepaste bij 's-Lands Zeemagazijn. De gevel was over de hoogte van vier bouwlagen in baksteen opgetrokken. De vensters waren in het ritme 3, 5, 6, 5 en 3 in de gevel geplaatst. De gevel was een goed voorbeeld van het Hollands Classicisme, zoals dat in de tweede helft van de 17e eeuw tot sobere, strakke vormentaal was gekomen. In 1825 kreeg stadsarchitect Jan de Greef opdracht om het oude Aalmoezeniersweeshuis geschikt te maken voor de huisvesting van de rechterlijke macht. De nieuwe voorgevel die hij heeft ontworpen, moest de verschillende bouwdelen van het oude weeshuis verbinden. Hij ontwikkelde een opzet, waarin zowel de door hem gebezigde bouwstijl als de waarden van de oude gevels tot uitdrukking kwamen. De pilasterorde van de risalieten, de natuurstenen basis en het hoofdgestel met balustrade, en het voortborduren op de vensterrangschikking van het 17e eeuwse front hebben aan de nieuwe gevel een geslaagd klassiek beeld verschaft. Dat De Greef de oude traveematen heeft overgenomen, is niet zo verwonderlijk. Hij moest aansluiten op de bestaande achterbouw, waarin hij, afgezien van een nieuw middengedeelte, nauwelijks heeft ingegrepen. De gevel heeft een hardstenen plint, waarboven een zandstenen beplating zich in blokverdeling voortzet tot aan de zandstenen kordonlijst (= uitspringende sierlijst in een muur tussen twee verdiepingen), die het begane grondniveau afsluit. In de onderbouw waren zeven toegangspoorten. Drie rondbogige doorgangen in de middelste risaliet fungeren als hoofdentree. De toegangen in de zij-risalieten waren van ondergeschikt belang. Voor de toegangen lagen oorspronkelijk hardstenen trapbordessen. Het bordes voor de hoofdingang resteert hiervan. De treden zijn vermoedelijk in 1892 vervangen. Boven de kordonlijst is de gevel in baksteen opgetrokken, ter plaatse van de drie risalieten gecombineerd met zandstenen pilasters. De baksteen is in kruisverband gemetseld. De risalieten zijn geleed door vlakke pilasters, die met hun basementen op zware voetstukken rusten. De bekroning wordt gevormd door Korintische kapitelen. De middenrisaliet heeft tussen de pilasters drie schilden waarop teksten en het wapen van het Koninkrijk zijn aangebracht. Alle onderdelen zijn van zandsteen gemaakt. De tekst op de drie schilden luidt:

(links) AVSPICIIS.GVLIELME.TVIS.AVGUSTE.REFECTA.
(rechts) HAEC.AEDES.LEGI.EST.JVSTITIAEQVE.SACRA.
(midden) het wapen en het jaartal CIDIDCCCXXIX.

De vertaling luidt: Onder Uw bewind, doorluchtige Willem, is dit gesticht herbouwd en aan de wet en gerechtigdheid toegewijd. 1829.

De voorgevel was oorspronkelijk niet geschilderd. Naar aanleiding van het feit, dat de onderbouw meermalen werd beklad, is deze tot aan de kroonlijst van een verflaag voorzien en afgewerkt met een anti graffiti-laag.

 

De entree, hallen, gangen en trappenhuizen

De situering van zowel de hoofdentree van het gebouw, als de gangen, hallen en trappenhuizen heeft een opmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt. In verschillende stadia werden entree's, gangen en trappenhuizen verplaatst, toegevoegd of verwijderd. De periode voorafgaand aan de grote verbouwing van 1892-1894 onder leiding van W.C. Metzelaar wordt in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. De huidige toestand van gangen en trappenhuizen wijkt nauwelijks af van het ontwerp van Metzelaar. De materiaalkeuze, die Metzelaar toepaste bij de afwerking van de gangen, hallen en trappenhuizen, heeft tot in deze tijd het beeld nadrukkelijk bepaald. Metzelaar verving de bestaande gemetselde zuilen door hoge rood granieten zuilen, als monoliet uitgevoerd. De kapitelen zijn van zandsteen. De wanden werden voorzien van een betegelde lambrisering met een houten deklijst. De vloeren van de hallen zijn van terrazzowerk, telkens in een vak geformeerd in verschillende kleuren. De trappenhuizen hebben veel elementen in zich, die men ook in andere door Metzelaar ontworpen gebouwen aantreft. Hij paste rood granieten ongeprofileerde traptreden toe en zware leuningen met gebeeldhouwde balusters en trappalen toe.

De trap heeft dertien plus tien treden. Langs de buitenwanden loopt in de schuinte van de trap en langs het bordes een hardstenen plint, aan de bovenzijde voorzien van een kraal-profiel. Boven deze plint is een tegelwerk aangebracht. De tegels zijn identiek aan de tegels van de lambriseringen in de gangen. Per trede is er een zandstenen gebeeldhouwde baluster. Op de balustrade van de verdieping zijn de balusters op een hardstenen band geplaatst. Het zware, geprofileerde leuningprofiel en de trappalen, met een gebeeldhouwde bekroning met bladmotief, zijn eveneens uit zandsteenachtig materiaal gemaakt. Langs de buitenzijde van de trappen is een hardhouten leuning met gebeeldhouwde uiteinden aangebracht.

 

De bibliotheek

In de loop der jaren groeide de behoefte aan een plek waar leden van de rechterlijke macht zonder gestoord te worden door anderen konden studeren. Juridische boeken en geschriften zouden een centrale plaats in het gebouw moeten krijgen. Hiervan uitgaande heeft Metzelaar in 1892 ruimte 116 tot verenigde bibliotheek bestemd. De ruimte lag ideaal gesitueerd tussen de afdelingen van het Hof en van de Rechtbank. Vanaf beide kanten kon men de bibliotheek betreden. Ook in de rechtergevel bevonden zich vensters. Het middengedeelte is vier (venster-)traveeën lang. Het voorste en het achterste deel hebben elk de lengte van twee traveeën. Tussen de vensters zijn boekenkasten aangebracht. Tegen de voor- en achterwanden aan weerszijden van de deuren zijn eveneens boekenkasten geplaatst. Alle boekenkasten waren door deuren afsluitbaar. Met uitzondering van het gestucadoorde plafond is de uitmonstering van de bibliotheek geheel in hout gedetailleerd. In 1931 resulteerden klachten over tochtverschijnselen en het gebrek aan kastruimte in het dichtmetselen van de eerste zes vensters van de rechter gevel. Ter plaatse van de dichtgezette vensters werden boekenkasten in aangepaste detaillering gemaakt. In de loop der jaren zijn bijna alle van ruiten voorziene deuren van de boekenkasten verwijderd.

 

Het beheer en bestuur over de (verenigde) bibliotheek

Eertijds, in 1838, bepaalde het oorspronkelijke Reglement 1, KB 14 september 1838, S. 36 etc., dat aan de griffier is opgedragen de bewaring van de verzamelingen van wetten en besluiten, alsmede de boekwerken ten gebruike van het "kollegie". Bij de grote wijziging van dit Reglement in 1956 is die "bewaring" verruimd tot "zorg voor de boekerij", in overleg met de president van het college. Tussen 1836 en 1907 was er nog geen sprake van een verenigde bibliotheek ten behoeve van de rechterlijke macht. Eerst in laatstgenoemd jaar worden voorbereidingen getroffen tot samenvoeging van de bibliotheken van Rechtbank en Gerechtshof, op instigatie van de toenmalige minister van Justitie, mr. E.E. van Raalte.

Oorspronkelijk gingen de gedachten van de bewindsman uit naar het opheffen van de bibliotheek van de Rechtbank met het recht van dit college om onbelemmerd gebruik te mogen maken van de bibliotheek van het Gerechtshof. De bewaring van de boekerij zou dan berusten bij de griffier van het Hof. De aldus opgezette reorganisatie stuitte echter op bezwaren en wel op de navolgende gronden: Beide colleges willen de aangelegde boekverzamelingen behouden zien. Voorts had de Rechtbank haar vrees geuit dat zij geheel afhankelijk zou worden van het aankoopbeleid van het Hof, ingeval slechts de bibliotheek van laatstgenoemd college zou worden gehandhaafd.

Na een vrij uitgebreide briefwisseling tussen de minister, het Hof en de Rechtbank besluit de minister - in een brief van 9 december 1907 - dat er een bibliotheek zal bestaan ten nutte van beide colleges, en wel op de voet van gelijkheid van raadpleging door leden van die colleges. Deze beslissing hield onder meer in dat beide griffiers betrokken zouden moeten blijven in verband met de hun wettelijk opgelegde bewaringsplicht. Evenzeer achtten beide griffiers het verstandig en wenselijk dat, gelet op de importantie van de aldus te creëren gecombineerde bibliotheek, het beheer daarvan mede zou worden toevertrouwd aan leden van beide colleges. Aldus werd de suggestie gedaan tot het creëren van een commissie, waarin de beide griffiers (als leden), alsook één dan wel twee leden uit ieder college zitting zouden hebben. Als geboortejaar van de "vereenigde bibliotheken van het Gerechtshof en de Arrondissementsrechtbank" mag men aanmerken het jaar 1907 waarin op 23 december de installatie van de gecombineerde bibliotheekcommissie heeft plaatsgevonden. In de loop der jaren is er veel discussie geweest over taken, bevoegdheden en samenstelling van de met het beheer belaste bibliotheekcommissie. Eerst in 1974 - als een nieuw reglement is aangenomen - neemt een afvaardiging van beide parketten in de commissie zitting.

 

De grote strafzalen

Door velen betreurd, maar onomkeerbaar. De grote verbouwing in het Paleis van Justitie in 1962. Een paar omstandigheden is er de oorzaak van geweest. Ten eerste was er de uitbreiding van de kantoorruimten. Ten tweede was er een algemene wens om de afmetingen van de zittingzalen te "vermenselijken". Ook het decorum was aan modernisering toe. Een aantal bijkomende zaken, zoals een verbeterde verwarming, akoestiek en verlichting kon tegelijk worden aangepakt. Van de oude uitmonstering is geen enkel onderdeel gespaard gebleven. In het bovenste deel van de zalen heeft men een zogenaamde insteekverdieping gemaakt, met een indeling van kantoorruimten en een middengang. Aan de achterzijde werden nieuwe trappenhuizen gebouwd, waardoor men de publieke tribunes en de bovenverdiepingen kon bereiken. Tussen de trappenhuizen zijn de tribunes gemaakt. Uit afbeeldingen van de vroegere zalen weten we dat de zalen voor 1962 een volkomen andere sfeer hadden. Het gaat te ver om in het kader van dit opstel de inrichting van die zalen te beschrijven. Maar dat die zalen de moeite van het behouden - althans naar de huidige cultuur-historische maatstaven gerekend - waard waren zal door weinigen worden tegengesproken.

 

Details, kenmerkend voor de in het Paleis van Justitie toegepaste bouwstijlen

Bij elk bouwstadium in de lange en bewogen geschiedenis van het Paleis van Justitie zijn er elementen aan te wijzen, die voor dat betreffende tijdstip gelden als kenmerkend. Voor een deel zijn deze elementen verhuld. De structuur van het oude Aalmoezeniersweeshuis is slechts na grondige ontleding van het gebouw te herkennen. Er is veel toegevoegd, maar er is ook veel in gewijzigd. De periode De Greef komt nu nog het duidelijkst tot uiting in de imposante voorgevel. Voor het overige werden in 1892 nagenoeg alle belangrijke onderdelen van de toenmalige uitmonstering door eigentijds vormgegeven elementen vervangen.

Toch kan niet gesteld worden dat Metzelaar zich niets gelegen heeft laten liggen aan de voorgaande periode. Zeer waarschijnlijk heeft hij enkele elementen, zoals deuren, hergebruikt. In ieder geval heeft hij zich tot op zekere hoogte door de vormentaal en materiaaltoepassing van De Greef laten leiden. Dat gaat vooral op voor de detaillering van de plafonds en de deurpartijen van de kamers. Daarnaast bracht hij zelf een aantal nieuwe elementen in zijn ontwerp, waardoor zijn werk toch als een duidelijke periode is te herkennen. De toepassing van de dubbele pilasters en plafondbalken, ruit- en cirkelmotieven in de plafonds, betegelde lambriseringen, vloeren in terrazzowerk en het gebruik van zandsteen of kalksteen en rood graniet in de trappenhuizen verleent zijn werk iets duidelijks en herkenbaars. Lambriseringen van tegelwerk. In de gangen en hallen van de begane grond en de eerste verdieping heeft Metzelaar betegelde lambriseringen aangebracht. Hij maakte hierbij onderscheid tussen de afdelingen van het Hof (begane grond en eerste verdieping voorzijde) en van de Rechtbank (eerste verdieping achterzijde). Bij de terrazzovloeren zijn de plinten van de lambriseringen van hardsteen. Op de verdiepingen zijn houten geprofileerde plinten toegepast. De deklijst is van hout en eveneens voorzien van een profilering. De trappen op de begane grond. Bij de grote trappenhuizen heeft Metzelaar een detaillering en materiaalgebruik toegepast, die men in andere gebouwen van zijn hand eveneens kan aantreffen. Dat geldt vooral voor het gebruik van rood graniet voor de bloktreden der trappen. Ook de trappalen, in hout of natuursteen vormgegeven, zijn regelmatig toegepast. De loop van de trappen wordt veelal begeleid door lambriseringen van tegelwerk.

 

De toekomst

Het Parool van 1 november 1997 schrijft: "Justitie verhuist mogelijk van de Parnassusweg naar de IJ-oevers. Het huidige gerechtsgebouw voldoet niet, stelt Justitie. Vooral de beveiliging van zware criminelen levert problemen op, is gebleken bij grote zaken als die tegen Johan V. (de Hakkelaar)." (......) "Ook het Gerechtshof aan de Prinsengracht, dat eveneens moeilijk is te beveiligen, zou in de nieuwe behuizing moeten worden opgenomen." Is dit de zoveelste aanval op het paleis? Het heeft er alle schijn van.

De Rijksgebouwendienst - de eigenaar van de gerechtsgebouwen - is voorstander van nieuwbouw. Natuurlijk, het gebouwencomplex aan de Parnassusweg zal vanwege de gunstige ligging veel geld opleveren. Bovendien voldoet het gebouw niet aan de hedendaagse eisen. En dat het paleis aan de Prinsengracht bij lange na niet voldoet aan die eisen is welhaast vanzelfsprekend.

Toch hoeft dat niet zonder meer en automatisch te leiden tot een verhuizing. Aan het einde van de tachtiger jaren deed zich een zelfde soort verschijnsel voor. De Rechtbank en het Parket van de Officier van Justitie kozen voor nieuwbouw aan de Parnassusweg. Het Gerechtshof en het Parket van de Procureur-generaal besloten in overleg met het ministerie van Justitie en de Rijksgebouwendienst aan de Prinsengracht te blijven. Om ook in de toekomst in het paleis te kunnen blijven werd door architect Loerakker een renovatieplan opgesteld. Nadien veranderden Justitie en de Rijksgebouwendienst van opvatting. Inmiddels overwoog men om nabij het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg een nieuw gebouw voor Gerechtshof, Ressortsparket en Tariefcommissie te plaatsen. Het dreigende vertrek uit het paleis was voor een aantal leden van het Gerechtshof reden om in actie te komen. Actie tot behoud van het Paleis van Justitie als gerechtsgebouw. Daartoe gemandateerd door de hofvergadering zocht de actiegroep "De Biotoop" onder leiding van de vice-president mr. Piet Witteman de publiciteit. Radio, televisie en schrijvende pers besteedden veel aandacht aan de actie. Het Gerechtshof gaf een brochure uit. De titel van die brochure luidt: "Raakt Amsterdam door 'n historische blunder een paleis kwijt?" De argumenten die toendertijd pleitten voor het behoud van het gebouw als vestigingsplaats van Gerechtshof en Ressortsparket kunnen ook thans weer van toepassing worden verklaard. Die argumenten waren:

  • Na renovatie zal het gebouw volledig voldoen aan de eisen die ten aanzien van bruikbaarheid gesteld worden.
    Renovatie geeft blijk van zorg voor de cultuur, van cultuurbehoud.
  • Het Hof is een afzonderlijk rechtscollege, met een eigen stijl en hoort gevestigd te zijn in het centrum van de hoofdplaats van het ressort, bij voorkeur in een eigen gebouw. Het Gerechtshof heeft dan ook altijd gekozen voor blijvende huisvesting aan de Prinsengracht.
  • Het gebouw is bekend bij de bevolking, ligt in het hart van de stad, temidden van de samenleving. Bovendien goed bereikbaar, met een parkeergarage op loopafstand.
  • Nieuwbouw zal niet goedkoper zijn dan renovatie, ook niet als de aan- en verkoopkosten in de berekening worden betrokken.

Het zeer korte slotpleidooi uit de brochure luidt: "Het Gerechtshof heeft jaren geleden al gekozen voor de Prinsengracht. Het ministerie van Justitie eveneens. De plannen liggen klaar. Het geld was gereserveerd. Ondanks alles, dreigt er gekozen te worden voor nieuwbouw. Een keuze die volgens de leden van het Amsterdamse Gerechtshof geen recht doet aan alle beloftes, toezeggingen en plannen die reeds gemaakt zijn. Vandaar dit pleidooi. Het Gerechtshof aan de Prinsengracht moet blijven, wat het nu is. Een gebouw voor recht en gerechtigheid."

Sindsdien zijn er zeven jaren verstreken. Het Paleis van Justitie voldoet geenszins aan de eisen van deze tijd. De vele aanpassingen ten spijt. Dat die omstandigheid het allesbeslissende argument is om het Paleis van Justitie niet langer als gerechtsgebouw te handhaven, is een conclusie die de samenstellers van dit opstel niet zonder meer onderschrijven.

 

Aanvulling juli 2008 en april 2010

Uiteindelijk is besloten dat het gerechtshof en het ressortsparket aan de Prinsengracht mochten blijven.
De organisatie groeide behoorlijk hard en in 2002 barste het gebouw wederom uit zijn voegen. Allereerst werd toen voor de medewerkers van de belastingsector en de Ondernemingskamer een pand aan de overkant van het paleis gehuurd. Dit is gebouw "Vriesland". Vervolgens verhuisden de staffuncties en de de familiesector naar het Raamplein in het voormalige schoolgebouw de HES. Tenslotte vertrokken de medewerkers van de handelssector naar een pand achter de Nieuwe Kerk op de Dam in de Gravenstraat.

Begin 2008 volgde een nieuwe verhuizing. De panden Gravenstraat en Raamplein werden opgeheven en de afdelingen verhuisden naar pand Muntstaete aan het Singel. Daar werden de staffuncties, de handelssector en de familiesector gehuisvest. In het paleis zaten de medewerkers van de strafsector en het ressortsparket.

 

Update 2013

In april 2013 is een einde gekomen aan de rechtspraak in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht. Het gerechtshof en het ressortsparket zijn toen verhuisd naar het nieuwe Paleis van Justitie aan het IJ.

 

Geraadpleegde literatuur

1. Bouwhistorische documentatie en waardebepaling, delen I en II, Rijksgebouwendienst, Bureau Rijksbouwmeester, december 1984.
2. 75 Jaar Verenigde Bibliotheek in het Paleis van Justitie te Amsterdam, mr. W.H.J. Charbon, 1982.
3. Geschiedenis van het Paleis van Justitie te Amsterdam, E. Neuhaus, 1981.
4. Schreden naar Parnas, Frank van de Poll & Sarah Bakker, 1991.
5. Brochure Raakt Amsterdam door 'n historische blunder een paleis kwijt? typewerk : Anita Meyer.