Het hof heeft bij de strafoplegging onder meer meegewogen dat moord in de maatschappij als het ernstigste delict wordt gezien. Dit blijkt ook uit het feit dat voor moord de hoogste gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Het hof vindt dat verdachte het slachtoffer heeft afgeslacht, gelet op de wijze waarop hij hem met een mes van het leven heeft beroofd.
Als strafverzwarend neemt het hof in aanmerking dat verdachte slechts zeer ten dele de verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan. Daarbij betrekt het hof ook dat verdachte gedurende langere tijd heeft volgehouden dat het mes dat hij had gebruikt van het slachtoffer afkomstig was en het hem afhandig had gemaakt. Hiermee schilderde hij ten onrechte het slachtoffer af als de agressor, wat extra pijnlijk voor de nabestaanden moet zijn geweest.
Het hof is van mening dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, wat afwijkt van het advies van de deskundige die heeft geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het gerechtshof komt daarom tot het oordeel dat aan verdachte een lange gevangenisstraf moet worden opgelegd, ook langer dan de straf die de rechtbank hem heeft opgelegd.