De verdachte kwam in hoger beroep, ondanks zijn eerdere uitspraak dat hij het vonnis van de rechtbank zou accepteren. De verdediging voerde aan dat sprake was van doodslag en niet van moord. Bovendien zou de door de rechtbank gebruikte rapportage over de persoon van verdachte gebrekkig zijn omdat hij ten tijde daarvan in een zeer slechte geestelijke toestand verkeerde.
Het hof heeft in een tussenbeslissing bevolen dat verdachte ter observatie werd opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). De deskundigen van het PBC kwamen op hoofdlijnen tot de zelfde conclusie als de eerdere rapporteurs: verdachte moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt en ter voorkoming van herhaling is terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk.
De advocaat-generaal heeft op de zitting in hoger beroep wegens moord oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar geëist, gecombineerd met tbs met verpleging. De raadsman heeft aangevoerd dat voorbedachten rade niet kan worden bewezen, zodat sprake is van doodslag. Daarom heeft de raadsman een lagere gevangenisstraf bepleit. Tegen de oplegging van tbs verzette de verdediging zich niet.
Het gerechtshof is van oordeel dat wel degelijk sprake is van moord. Het hof gaat uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte. Tegenover deze strafverlagende omstandigheid staat de bijzondere ernst van het feit: het op gewelddadige wijze een bijna 22-jarige vrouw van het leven beroven. Het aan haar nabestaanden toegebrachte leed neemt het hof uitdrukkelijk mee in zijn beslissing.