Echter, het hof is van mening dat de feiten die het hof wél bewezen verklaart zo ernstig zijn dat voor de jongste broer een gevangenisstraf van 20 jaren het uitgangspunt moet zijn. Aan de andere kant heeft de zaak, zeker in hoger beroep, erg lang geduurd en is bovendien in de tussentijd de regeling rond de voorwaardelijke invrijheidstelling zeer in het nadeel van de verdachten veranderd. Hierdoor zouden zij nu een veel groter deel van hun straf moeten uitzitten dan in de tijd dat de rechtbank de vonnissen wees. Om die reden matigt het hof de straf dusdanig dat de straffen weliswaar lager uitvallen, maar houdt het hof in het achterhoofd dat de verdachten een groter deel daarvan ook daadwerkelijk zullen moeten uitzitten.
De oudste broer had daarbij een kleinere rol in de feiten, met name ook in het ernstigste feit (de poging tot moord in 2019) en heeft bovendien een deels bekennende verklaring afgelegd. Zijn straf valt daarom lager uit dan in de zaak van de jongste broer. De jongste broer heeft duidelijk het grootste aandeel in de uitvoering van de feiten gehad en bovendien heeft hij betrokkenheid bij alle feiten ontkend. Het hof rekent hem dat zwaar aan.