Net als de rechtbank is ook het hof van oordeel dat sprake is van moord en poging tot moord.
Verdachte heeft ontkend opzettelijk het water in te zijn gesprongen en heeft telkens – ook in hoger beroep – verklaard dat het een ongeluk was, maar het hof vindt de verklaring van verdachte dat zij per ongeluk in het water is gevallen volstrekt niet aannemelijk. Verdachte heeft op essentiële punten steeds wisselend verklaard over de oorzaak van het te water raken en bovendien zijn haar verklaringen tegenstrijdig met wat het hof op de camerabeelden heeft waargenomen. Zo is op de beelden te zien dat verdachte op meerdere momenten bewust richting het water is gelopen en dat haar twee oudste kinderen haar telkens hebben willen tegenhouden door haar de doorgang te blokkeren. Bij de laatste keer dat verdachte richting het water liep, heeft zij vervolgens nog een halve draai gemaakt en zich losgerukt van haar oudste dochter. Er is niets te zien van wankelen, uitglijden of een verzwikte voet. Het hof is daarom van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de intentie had om het water in te springen met de kennelijke bedoeling haar twee jongste kinderen van het leven te beroven.
Voor het bewijs van moord moet er sprake zijn geweest van voorbedachte raad. Dat betekent dat iemand niet heeft gehandeld in een plotselinge heftige emotie en dat hij of zij de gelegenheid heeft gehad om, al is het maar kort, na te denken over wat hij of zij wil gaan doen en wat daar de gevolgen van zijn.
Het hof ziet voldoende bewijs in het dossier dat sprake was van voorbedachte raad: haar jongste kind zat in een draagdoek aan verdachte vast en ze heeft haar andere dochter kort na aankomst bij de kade met een doek aan zichzelf vastgebonden, terwijl daarvoor geen goede reden was. Vervolgens heeft verdachte gedurende ongeveer vijfentwintig minuten langs de waterkant gezeten en gelopen met haar twee jongste kinderen vastgebonden aan haar lichaam. Ze is een aantal keren met haar twee jongste kinderen aan zich vastgebonden doelgericht naar de waterkant gelopen. Haar twee oudste kinderen hebben verdachte daarbij steeds de weg versperd en zijn tussen haar en het water in blijven staan, ook wanneer verdachte een andere kant op bewoog. De laatste keer dat verdachte richting de waterkant is gelopen, waarbij zij haar opnieuw hebben geprobeerd tegen te houden, heeft verdachte haar pas versneld, is zij weggedraaid bij haar twee oudste kinderen en heeft zij zich met kracht van hen losgetrokken, waarna ze in het water is gesprongen.
Ondanks meerdere gelegenheden om zich rustig over haar voorgenomen handelen te beraden en daar eventueel nog van af te zien, heeft verdachte er kennelijk -zo blijkt uit haar gedragingen- welbewust voor gekozen om haar twee jongste dochters op deze wijze om het leven te (pogen te) brengen. Daarom acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat bij verdachte sprake was van voorbedachte raad.