Op 8 oktober 1990 werd een vrouw in haar Haagse woning aangetroffen die met geweld om het leven was gebracht. Destijds leidde het opsporingsonderzoek niet tot een vervolging. Na de inzet van nieuwe DNA-technieken kwam het in 2015 tot een heropening van de zaak en werd de verdachte in 2017 door de rechtbank voor moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal eenzelfde straf.
Het Haagse gerechtshof komt echter niet tot een veroordeling, omdat het bewijs voor voorbedachte raad, een essentieel bestanddeel voor moord, ontbreekt. Wat zich in 1990 in de woning van de vrouw precies heeft afgespeeld, kan op basis van de beschikbare informatie niet worden vastgesteld, aldus het hof. Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf doodslag, aangezien doodslag vanwege de toen geldende wetgeving is verjaard. Het openbaar ministerie is voor dat onderdeel niet-ontvankelijk verklaard.