De rechtbank stelt, net als de officier van justitie, dat niet bewezen kan worden dat sprake was van voorbedachten rade of dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd het slachtoffer te vermoorden of te doden. Uit enkele tapgesprekken blijkt dat de verdachte onder andere heeft gezegd dat het slachtoffer “geluk heeft gehad” en hij “nek had moeten krijgen”. Echter, de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, namelijk achteraf en in emotionele, persoonlijke telefoongesprekken, maakt dat de rechtbank deze uitlatingen alleen onvoldoende vindt om vast te stellen dat de verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer te doden. Ook zijn de uitlatingen onvoldoende concreet.