De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich veel herinnert van de gebeurtenissen. Hij wist dat hij geen mensen mocht doden. Hij heeft onder meer verklaard dat hij heeft nagedacht of hij het wel of niet zou doen en dat hij een innerlijk gesprek met zichzelf heeft gevoerd. Ook heeft de verdachte tijdens het onderzoek in het Pieter Baan Centrum gezegd dat hij het in de Albert Heijn had voorzien op een blanke Nederlander en daarom dit slachtoffer heeft gekozen. Hij heeft verklaard dat hij achteraf spijt heeft van zijn handelen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat hij over voldoende capaciteit beschikte om de betekenis van zijn gedragingen te beseffen.
De rechtbank concludeert dat het gedrag van de verdachte ten tijde van het steekincident in overwegende mate, maar niet volledig, werd bepaald door zijn ziekelijke stoornis. De verdachte was in staat een afweging te maken ten aanzien van zijn handelen. Daarom is hij niet volledig ontoerekeningsvatbaar, oordeelt de rechtbank. De feiten worden hem wel in sterk verminderde mate toegerekend.
De verdachte heeft volgens zijn vooropgezette plan het slachtoffer met een mes doodgestoken. Daarmee heeft hij haar het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. De koelbloedigheid en de gruwelijkheid waarmee hij het slachtoffer, een voor hem willekeurige persoon, heeft neergestoken, vindt de rechtbank uitermate schokkend. Het slachtoffer was in de Albert Heijn nietsvermoedend aan het werk en werd daar op klaarlichte dag, onder toeziend oog van haar collega’s en winkelend publiek, op meedogenloze wijze neergestoken. Zij heeft op geen enkele wijze aan haar vreselijke lot kunnen ontkomen. De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan.
De rechtbank vindt een celstraf van 10 jaar passend. Daarnaast legt de rechtbank tbs met dwangverpleging op. Ook moet de verdachte schadevergoedingen van 150.000 en 17.500 euro betalen aan twee nabestaanden, te weten de echtgenoot en de moeder van het slachtoffer.