De vraag die centraal staat is of er sprake is van moord of doodslag. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van moord. De verdachte was al geruime tijd voor het incident boos op het slachtoffer. Het slachtoffer zou de verdachte nog geld verschuldigd zijn omdat hij een aantal jaren in een buitenlandse gevangenis vast had gezeten voor een drugstransport dat hij voor het slachtoffer had uitgevoerd. Op meerdere momenten heeft de verdachte tegen verschillende mensen uitgesproken dat hij het slachtoffer dood wilde maken en heeft hij een mes gekocht. Ook heeft de verdachte het slachtoffer enkele dagen voor het incident geobserveerd. Hierdoor kwam hij achter zijn verblijfplaats. Op de avond van het incident heeft de verdachte een tijd lang tegenover de woning van het slachtoffer op een muurtje gezeten, met naast zich het mes dat hij later heeft gebruikt om het slachtoffer neer te steken. De verdachte heeft vervolgens een mogelijkheid gezien om bij de woning van het slachtoffer te komen. Toen het slachtoffer de deur opende, heeft de verdachte hem meerdere keren gestoken zonder een woord te wisselen. Mede daardoor is het volgens de rechtbank dan ook niet aannemelijk dat de verdachte met het slachtoffer wilde praten, om hem nog een laatste kans te geven het geld terug te betalen.
De verdachte heeft dus voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van gegeven. Daarom is dus sprake van moord.