Volgens de rechtbank was er sprake van een situatie waarin de verdachte
zichzelf moest verdedigen. Maar op het moment dat hij zelf het mes in handen
had, is hij in die verdediging te ver gegaan. Hij had het mes weg kunnen gooien,
proberen zich los te rukken, met het mes dreigen of de bovenbuurman op een
andere, niet potentieel dodelijke plek kunnen steken. Het met kracht acht keer
steken in en bij de hals is een te zwaar middel als verdediging tegen het op
dat moment bij de arm worden vastgehouden. Daarom komt de rechtbank tot de
conclusie dat niet is voldaan aan het proportionaliteitsvereiste, zodat het
beroep op noodweer niet slaagt.