De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Staat in beginsel beoordelings- en beleidsruimte heeft en de rechter beleidskeuzes van de Staat in kort geding terughoudend moet toetsen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen reden is de Staat een algeheel verbod op te leggen op de export van militaire en dual-use goederen. Op de Staat rust een (internationaalrechtelijke) verplichting om per aanvraag te beoordelen of de export van dergelijke goederen op grond van geldende regelgeving toelaatbaar is. Daarbij toetst de Staat of er een duidelijk risico bestaat dat de goederen door Israël kunnen worden gebruikt op een wijze die tot schending van het humanitaire oorlogsrecht zou kunnen leiden. Als dit risico bestaat wordt export geweigerd. De rechter oordeelt dat de Staat aan die verplichting voldoet. De afgelopen tijd is geregeld een aanvraag voor export geweigerd. De Staat geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat de Staat nog een vergunning zal afgeven voor wapens die kunnen bijdragen aan activiteiten van Israël in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever. Het is ook niet aannemelijk geworden dat op dit moment nog vergunningen lopen die de Staat had moeten weigeren.
De rechter oordeelt verder dat de Staat kan niet worden verplicht tot het afkondigen van een volledig embargo op de export van militaire goederen. Israël heeft het recht zijn eigen grondgebied te bewaken. Er is dus alle reden onderscheid te maken tussen levering van militaire goederen die gebruikt kunnen worden bij aanvallen op de Palestijnse bevolking en goederen die uitsluitend ter verdediging van Israëls eigen grondgebied kunnen worden gebruikt.
Ook de militaire contacten met Israël worden door de Staat zorgvuldig beoordeeld. Er is geen Defensieverdrag. Het Statusverdrag met Israël ligt nu ter beoordeling bij de Eerste Kamer. Die zal moeten beslissen over de goedkeuringswet. De voorzieningenrechter heeft daarin in het kader van de scheiding van machten geen rol.
Het gevorderde verbod op handelscontacten met Israël wordt eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat het huidige handelsbeleid van de Staat evident onrechtmatig is. De Staat voert een ontmoedigingsbeleid. Dat is erop gericht om bedrijven te informeren over de illegale status van de bezette gebieden en hen zo te helpen ervoor te zorgen dat zij niet onbedoeld betrokken raken bij mensenrechtenschendingen in de bezette gebieden. Daarnaast worden in EU-verband maatregelen getroffen om ongewenste handel met (partijen in) de bezette gebieden te voorkomen.
De eis van de organisaties om de Staat te gebieden over te gaan tot vervolging van Nederlandse of in Nederland verblijvende (rechts)personen die (mogelijk) hebben bijgedragen aan schendingen van het oorlogsrecht in Gaza, wijst de rechter eveneens af. De beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie.