De kortgedingrechter stelt eerst vast hoe de ontwikkeling en productie van de F-35 plaatsvindt en daarna hoe F-35 (reserve)onderdelen terecht komen bij landen die over de F-35 beschikken. Deze onderdelen komen, na levering daarvan aan de VS, eerst terecht in de zogenoemde 'Global Spares Pool'. Dat is een door de F-35 landen aangehouden gezamenlijke voorraad reserveonderdelen. Van daaruit worden deze door de VS geleverd aan en opgeslagen in hubs, zoals in Woensdrecht, van waaruit levering plaatsvindt aan landen die over de F-35 beschikken, waaronder Israël.
De voorzieningenrechter stelt vast dat alleen deze laatste schakel is beschreven in het arrest van het hof. Het hof heeft niets gezegd over het traject dat onderdelen afleggen via andere landen (zoals de VS) ten behoeve van de productie van de F-35 of van de Global Spares Pool. Dit is volgens de voorzieningenrechter ook begrijpelijk omdat het hierover in de procedure bij het hof ook niet is gegaan. Dat had volgens de voorzieningenrechter wel voor de hand gelegen als de veroordeling zo ver zou strekken als Oxfam Novib c.s. stellen. Tijdens dit kort geding is duidelijk dat partijen uiteenlopende visies hebben op de mogelijkheden voor de Staat om invloed uit te oefenen op de route die uit Nederland afkomstige onderdelen afleggen nadat deze aan het F-35 samenwerkingsverband in de VS zijn geleverd. De diverse punten waarover partijen in dit kader van mening verschillen zijn bij het hof in het geheel niet aan de orde gekomen. Om hierover een afgewogen oordeel te kunnen vellen, was dat wel noodzakelijk geweest.
Dat brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de stichtingen een te ruime uitleg geven aan de veroordeling van het hof. Niet is gebleken dat de Staat de veroordeling van het hof, zoals de rechter die uitlegt, niet nakomt of niet na wil komen. De vorderingen van de stichtingen worden daarom afgewezen. Het verbod dat het hof aan de Staat heeft opgelegd blijft vanzelfsprekend wel in stand, maar op overtreding staat geen dwangsom.