Wel vindt de Inspectie het burgerschapsonderwijs onvoldoende. De school zou volgens de Inspectie onder meer ten onrechte nalaten om ondubbelzinnig afstand te nemen van contacten met personen met twijfelachtige opvattingen over basiswaarden. De school vindt het oordeel van de Inspectie onrechtmatig omdat dit in strijd is met de wet. De Inspectie zou alleen het onderwijscurriculum mogen beoordelen. Het oordeel van de Inspectie is volgens de school gebaseerd op de eigen persoonlijke opvattingen van de Inspectie, en niet op de wet. De voorzieningenrechter heeft uitvoerig gekeken naar de wetgeschiedenis van artikel 17 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Daarin valt niet te lezen dat de Inspectie alleen maar mag kijken naar het onderwijscurriculum. De wetgever heeft hiermee juist een actieve verplichting op de school willen leggen om burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Als onderdeel daarvan moet de school ook basiswaarden als gelijkwaardigheid en verdraagzaamheid bevorderen. De Inspectie is daarom terecht van oordeel dat het tot de wettelijke taak van de school behoort om basiswaarden actief te bevorderen. Daarin past het oordeel van de Inspectie dat het schoolbestuur ten onrechte niet ondubbelzinnig afstand neemt van contacten met twijfelachtige opvattingen over basiswaarden. Bij de beoordeling van het burgerschapsonderwijs heeft de Inspectie dan ook de wettelijke grenzen niet overschreden.