In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de bepaling in de Rijkswet op het Nederlanderschap die de rechtbank opdraagt de rechtmatigheid van de intrekking van het Nederlanderschap, als ook de ongewenstverklaring, te beoordelen zonder dat de betrokken persoon kenbaar heeft gemaakt dat ook te willen onverbindend is. De rechtbank is van oordeel dat de bepaling in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals neergelegd in artikel 47 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie.