De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris en de opsporingsbeambten ten tijde van de aankomst van de journalist in afwachting waren van het binnentreden van een woning voor een doorzoeking in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een levensdelict. Een belangrijke voorwaarde voor het succes van een doorzoeking, is dat de bewoner(s) niet op voorhand ervan op de hoogte raken. Om een doorzoeking ongestoord te kunnen aanvangen en uitvoeren, is het van belang wanordelijkheden te voorkomen. Een inbreuk op de persvrijheid kan gerechtvaardigd worden door het belang van een goede strafrechtspleging.
De rechtbank oordeelt dat de rechter-commissaris in het licht van deze achtergrond het bevel mocht geven het maken van close up opnamen met de bodycam te staken, omdat de discussie daarover de doorzoeking negatief dreigde te beïnvloeden. Bij het geven van het bevel mocht de rechter-commissaris ook de privacy van de opsporingsbeambten in burger betrekken. Toen bleek dat de journalist aan dit bevel geen gevolg wilde geven, mocht de beslissing tot inbeslagname van de bodycam volgen ter effectuering van het bevel en het ongedaan maken van de gevolgen van de schending ervan. Het beslag op de fotocamera viel buiten het bestek van de beoordeling van de rechtbank.
De rechter-commissaris had niet het doel om hem te beletten op een andere manier verslag van de doorzoeking te doen vanaf de openbare weg. Met andere woorden, als de journalist het bevel van de rechter-commissaris had opgevolgd en zich verder van de beambten had verwijderd, zou hij ongehinderd zijn journalistieke (opname)werk hebben kunnen voortzetten. De rechtbank oordeelt dat de journalist niet onrechtmatig is behandeld. Ook hoeft er geen rectificatie te worden geplaatst. Anders dan de journalist betoogt, heeft de rechtbank Rotterdam in de berichtgeving aan de pers niet de indruk gewekt zonder nader onderzoek af te wachten de schuld bij de journalist neer te leggen en geen onjuiste feiten aan de pers verstrekt.