Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de minister ten onrechte alleen kijkt naar het verliesmoment van de Nederlandse nationaliteit voor de vraag of hij de evenredigheid van dat verlies moet beoordelen. Die vraag gaat namelijk over de toepasselijkheid van EU-recht. En hiervoor moet de minister in een paspoortzaak ook kijken naar de feiten die bij de besluitvorming bekend zijn. Alleen dan kan hij namelijk de volle werking van het EU-recht garanderen. Het arrest Tjebbes en de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter, waar de minister het besluit op baseert, brengen de rechtbank niet op andere gedachten. Het Brexit-voornemen lag er al toen eiseres in december 2017 de Nederlandse nationaliteit verloor. Verder was de Brexit bij de besluitvorming in deze paspoortzaak al een feit. De minister wist dit. Hoewel eiseres in december 2017 het Unieburgerschap nog niet had verloren, wist de minister bij die besluitvorming dat zij dit burgerschap op 1 januari 2021 zou verliezen. Dit alles maakt dat op de situatie van eiseres het EU-recht van toepassing is. De minister had dus de evenredigheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit moeten beoordelen.