De voormalig Kamervoorzitter stelt de Nederlandse Staat, Hoffmann bedrijfsrecherche en de gedelegeerde opdrachtgevers gezamenlijk aansprakelijk voor de nog nader op te maken schade die zij door deze gang van zaken heeft geleden. Zij vindt namelijk dat het presidium en de griffier niet bevoegd waren om de opdracht tot het onderzoek te geven, onder meer omdat zij Kamerlid was. Volgens haar strekken de verplichtingen en bevoegdheden van de Tweede Kamer als werkgever niet zover dat een feitenonderzoek zich ook op het gedrag van een Kamerlid mag richten, kort gezegd omdat de Grondwet de onafhankelijkheid van Kamerleden garandeert. Ook vindt zij dat het onderzoek onzorgvuldig is vormgegeven en uitgevoerd, en dat de samenvatting van het onderzoek niet gepubliceerd had mogen worden.
De Staat vindt dat het presidium en de griffier als werkgever van de betrokken ambtenaren niet alleen bevoegd, maar zelfs verplicht waren om een feitenonderzoek te laten uitvoeren. Het onderzoek van Hoffmann was alleen gericht op haar gedrag in de omgang met de ambtelijke organisatie in haar functie van voorzitter, niet op haar gedrag als Kamerlid, stelt de Staat. Alle gedaagden vinden dat het onderzoek zorgvuldig is vormgegeven en uitgevoerd.