De rechtbank oordeelt dat het smaakverbod niet onrechtmatig is. De schadelijkheid van de e-sigaret en de aanzuigende werking van de zoete smaken op jongeren, rechtvaardigt op zichzelf al het smaakverbod in het licht van het streven naar een rookvrije generatie in 2040. Dat de e-sigaret een opstapproduct naar reguliere sigaretten zou zijn, hoeft dan ook niet wetenschappelijk bewezen te zijn. Het mogelijk nadelige effect van het smaakverbod voor stoppende rokers legt onvoldoende gewicht in de schaal, vindt de rechtbank. De Staat heeft de politieke beoordelingsruimte om in het kader van de volksgezondheid het belang van de jeugd en van een toekomstige rookvrije generatie zwaarder te laten wegen. Daarbij weegt mee dat e-sigaretten met tabakssmaak zijn toegestaan. Het is andere fabrikanten gelukt om dergelijke e-sigaretten te ontwikkelen. Rokers die proberen te stoppen door over te stappen op een e-sigaret kunnen dat dan ook onder het smaakverbod blijven doen.
De rechtbank oordeelt verder dat het smaakverbod inbreuk maakt op het vrij verkeer van goederen omdat het verbod ook e-sigaretten treft die in andere lidstaten rechtmatig geproduceerd of in het vrije verkeer gebracht zijn. Een dergelijke inbreuk ter bescherming van de volksgezondheid is echter gerechtvaardigd als die passend, noodzakelijk en evenredig is. De rechtbank vindt dat het ingevoerde smaakverbod aan die criteria voldoet. De schadelijkheid van e-sigaretten staat voldoende vast. Alleen over de mate van schadelijkheid bestaat nog enige wetenschappelijke discussie. Ook wijzen onderzoeksresultaten, van bijvoorbeeld de World Health Organization, uit dat er een noodzaak is voor het smaakverbod om gebruik van e-sigaretten door jongeren te verminderen. De rechtbank wijst de vorderingen van BAT af.