Deze feiten hebben op de beveiliger een enorme impact gehad. Hij heeft gevreesd voor zijn leven. Voor de andere medewerkers van de ambassade, waaronder de ambassadeur zelf, moet het handelen van de man eveneens vrees hebben opgewekt. Gezien het huidige tijdsgewricht waarin eerder in Europa terroristische aanslagen zijn gepleegd, kan het handelen van de man er ook voor hebben gezorgd dat (een deel van) de Nederlandse bevolking bang is geworden.
De vraag die de rechtbank moest beantwoorden was of de man met zijn handelen ook daadwerkelijk wilde bereiken dat (een deel van) de Nederlandse bevolking vrees werd aangejaagd of dat hij daarmee een overheid wilde dwingen iets te doen – met andere woorden, of sprake was van een terroristisch oogmerk. Het gaat er daarbij om wat de man wilde bereiken met zijn daden en niet wat het mogelijk effect ervan was of met welk motief hij zijn daden heeft gepleegd.
Uit zijn verklaringen volgt dat de man een diepe wens had om naar Mekka en Medina te emigreren. Daaruit kan volgens de rechtbank niet worden afgeleid dat hij (een deel van) de Nederlandse bevolking vrees aan wilde jagen. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat hij op de ambassade heeft geschoten omdat hij de overheid van Saoedi-Arabië wilde dwingen hem naar Mekka en Medina te laten gaan. Daarvoor zal in beginsel sprake moeten zijn van het stellen van eisen met een daaraan verbonden ultimatum of van het uiten van dreigementen richting die overheid. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank spreekt de man daarom vrij van het hebben van een terroristisch oogmerk.