Laden...

Procesreglement voor versnelde bodemprocedure in octrooizaken

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksOver de rechtbank > Rechtsgebieden en teams > Procesreglement voor versnelde bodemprocedure in octrooizaken

Herziening 2023

Het VRO-reglement, dat het laatst was herzien in 2010, behoefde op bepaalde punten aanpassing en actualisering. Daarnaast liggen doelmatigheidsoverwegingen ten grondslag aan de nieuwe tekst. Zo is de terminologie wat gemoderniseerd en aangepast aan wijzingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar zijn ook regels die nu al gelden of steeds apart worden gecommuniceerd, (expliciet) opgenomen in dit reglement (o.a. de substantiëringsplicht artikelen 2.5a, 4.4, regels over toelating tot het VRO, vooraf schriftelijk uitwisselen van pleitnota’s en uitwisseling van akten op de rol in plaats van buiten de rol). Dit herziene reglement is tot stand gekomen in overleg met de balie en is vastgesteld door de gerechtsvergadering van de rechtbank Den Haag op 17 maart 2023. Dit reglement wordt aangeduid als VRO-reglement, met de toevoeging ‘2023’ wanneer dit nodig is ter onderscheiding van eerdere versies.

 Inhoud

>Alles uitklappen
  • 1.1

    Octrooizaken zijn vanwege hun veelal complexe aard in het algemeen niet geschikt voor een mondelinge behandeling na antwoord als bedoeld in artikel 131 en artikel 87 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). In octrooizaken wordt in de regel gelegenheid geboden om conclusies van re- en dupliek te nemen (artikel 132 lid 1 Rv). Dit VRO-reglement biedt eisende partij (hierna: eiser; voor eiser moet in voorkomend geval worden gelezen eiseres, eisers of eiseressen) de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om te worden toegelaten tot het versnelde regime in octrooizaken (hierna het VRO-regime). Daarin wordt partijen een ten opzichte van artikel 131 en artikel 87 Rv extra mogelijkheid gegeven om (over en weer) nadere en reactieve producties in te dienen, waarna een mondelinge behandeling plaatsvindt. Van conclusies van re- en dupliek wordt afgezien. Data voor de verschillende proceshandelingen worden van tevoren vastgesteld.

    1.2

    Dit reglement is van toepassing op octrooiprocedures die zijn toegelaten tot het VRO-regime, zie hierna onder 2 en 3.

    1.3

    Het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (pdf, 273,9 KB) (hierna: LPR) is van toepassing op zaken die zijn toegelaten tot het VRO-regime voor zover daarvan in het VRO-reglement niet wordt afgeweken.

    1.4

    De Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken (pdf, 0 B) is van toepassing op zaken die zijn toegelaten tot het VRO-regime.

    1.5

    Het VRO-reglement 2023 geldt vanaf de datum van vaststelling door de gerechtsvergadering voor alle procedures die vanaf die datum worden toegelaten tot het VRO-regime.

    1.6

    Voor procedures die op de in het vorige lid bedoelde datum al zijn toegelaten tot het VRO-regime door het afgeven van een VRO-beschikking, is het VRO-reglement 2023 gedeeltelijk van toepassing. Voor het procesregime blijven de in de individuele VRO-beschikking vastgestelde data onverkort gelden, met dien verstande dat het in artikel 7 VRO-reglement 2023 bepaalde over de mondelinge behandeling direct in werking treedt. Ook de instructies voor het indienen van beperkte procesdossiers in schriftelijke vorm (artikel 11 lid 3 en lid 4 VRO-reglement 2023) treden direct in werking. Artikel 10.4 VRO-reglement 2023 treedt eveneens direct in werking, in dier voege dat in voorkomend geval de daar bedoelde akte drie weken na de in de VRO-beschikking bepaalde datum voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie moet worden genomen. De maximering van het aantal woorden van conclusies en akten en de eis van een inleiding op de techniek zal niet gelden voor procedures die vóór genoemde datum al zijn toegelaten tot het VRO-regime. Dit laat onverlet dat partijen dit vrijwillig kunnen toepassen.


  • 2.1.

    Een verzoek om te worden toegelaten tot het VRO-regime wordt gedaan bij verzoekschrift in de zin van artikel 261 Rv en ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (per e-mail aan: rekest.ie.rb.denhaag@rechtspraak) conform de Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken (pdf, 168,1 KB) (dus in Word- en in (tekst herkend) pdf-format) waarbij, met name in geval van (een) in het buitenland gevestigde wederpartij(en) (hierna: gedaagde;Voor gedaagde moet in voorkomend geval worden gelezen verweerder(s), verweerster(s) of gedaagden), tevens een verzoek in de zin van artikel 117 Rv kan worden gedaan. 

    2.2.

    Een verzoek als bedoeld in 2.1 kan worden ingediend in octrooigeschillen als bedoeld in artikel 80 lid 1 en lid 2 onder a en b Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW) en voor zaken waarin een beroep wordt gedaan op (de nietigheid van) een aanvullend beschermingscertificaat. 

    2.3.

    Eiser vermeldt in het verzoekschrift dat dit betrekking heeft op een octrooiprocedure. Wanneer het geschil meerdere octrooien betreft, wordt voor elk octrooi een apart verzoekschrift ingediend. De voorzieningenrechter of de rechtbank kan ambtshalve of op verzoek van (een van de) partijen besluiten dat de procedures gevoegd zullen worden behandeld. 

    2.4.

    In het verzoekschrift is op de eerste pagina(‘s) een motivering opgenomen waaruit blijkt waarom de zaak zich leent voor behandeling volgens het VRO-regime, in het bijzonder waarom de zaak een versnelde behandeling rechtvaardigt. Daarbij wordt vermeld of oppositie tegen het octrooi, dan wel de octrooifamilie tot welke deze behoort, aanhangig is (en zo ja, wat het te verwachten of reeds bekende tijdsverloop van die procedure is), of relevante parallelle procedures aanhangig zijn (geweest), al dan niet in het buitenland, of het gaat om een octrooi dat deel uitmaakt van een standaard (een SEP-octrooi) en zo ja, of in reactie op de handhaving van een SEP-octrooi, een zogenaamd FRAND-verweer te verwachten is. SEP-zaken waarin een FRAND-verweer wordt gevoerd, worden niet geschikt geacht voor behandeling volgens het VRO-regime en zullen niet worden toegelaten. 

    2.5.

     Het verzoekschrift wordt alleen in behandeling genomen wanneer als bijlagen bij het verzoekschrift worden overgelegd: 

    1. Een concept van de dagvaarding die voldoet aan de vereisten van artikel 111 Rv, in het bijzonder ook aan lid 2 onder d en lid 3, waarin derhalve nauwkeurig en gemotiveerd alle grondslagen van de vorderingen zijn vermeld alsmede de (bekende) verweren van gedaagde (Waaronder begrepen reeds door gedaagde of aan haar gelieerde partijen al dan niet in het buitenland ingenomen standpunten. Wanneer weren die bekend zijn of hadden kunnen zijn, niet worden vermeld, kan dit gevolgen hebben voor de toelaatbaarheid van later in de procedure, in reactie op de weren in de conclusie van antwoord, aangevoerde nieuwe stellingen.) In geval van een inbreukprocedure betekent dit dat de dagvaarding specificeert dat, waarom en op welke octrooiconclusie(s) (uitgesplitst per kenmerk) direct en/of indirect inbreuk zou worden gemaakt met welk(e) product(en) en/of werkwijze(n). Wanneer (subsidiair) een beroep wordt gedaan op equivalente inbreuk, wordt dit nauwkeurig en gemotiveerd toegelicht. In geval van een nietigheidsprocedure wordt in de dagvaarding nauwkeurig en gemotiveerd vermeld op grond waarvan het octrooi nietig zou moeten worden verklaard, met vermelding van literatuurplaatsen en/of feitelijke gebeurtenissen waarop eiser zich in dat verband beroept.
      De (concept) dagvaarding mag maximaal achttienduizend (18.000) woorden beslaan (De rechtbank heeft, anders dan de gerechtshoven en mede op verzoek van de balie, gekozen voor een maximering uitgedrukt in het aantal woorden en niet in het aantal pagina’s. De belangrijkste reden hiervoor is dat het opnemen van verduidelijkende afbeeldingen en figuren nuttig is gebleken en daarom niet moet worden ontmoedigd. Bovendien is het een nauwkeuriger beperking en voorkomt het een precisering van lettergroottes, regelafstanden en dergelijke. Een omrekening is mogelijk uitgaande van 300 woorden per pagina). Tabellen, de weergave van de partijen in de aanhef, de weergave van de octrooiconclusies van het octrooi dat onderwerp is van het geschil en de verplichte mededelingen (krachtens de wet of het verlof) mogen bij de telling van het aantal woorden eenmaal buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer de concept dagvaarding het maximumaantal woorden overschrijdt, wordt eiser éénmaal in de gelegenheid gesteld een dagvaarding in te dienen die wel aan het maximum voldoet. Een partij kan vanwege bijzondere omstandigheden gemotiveerd verzoeken een dagvaarding van een grotere omvang te mogen uitbrengen. Dit verzoek kan tegelijk met het verzoek tot toelating tot het VRO-regime worden gedaan en de voorzieningenrechter beslist daarop zo spoedig mogelijk. Wanneer een grotere omvang van de dagvaarding wordt toegestaan, is het niet nodig om de aangepaste dagvaarding in concept voor te leggen voordat deze wordt uitgebracht, op voorwaarde dat de tekst van de toegezonden concept dagvaarding daarvan een integraal onderdeel uitmaakt. 
    2. Het octrooischrift waarop eiser zich beroept, en de Nederlandse vertaling van de conclusies in het geval van een niet in het Nederlands gesteld octrooi. Voor zover het octrooi niet in het (Nederlands of) Engels is gesteld, moet ook een vertaling naar het Nederlands of Engels van het gehele octrooischrift worden overgelegd (artikel 70 lid 3 ROW). 
    3. Een opgave van verhinderdata voor de mondelinge behandeling (als bekend is door wie de gedaagde zich zal laten bijstaan: van procespartijen en raadslieden aan beide zijden) in een periode van 36 tot 52 weken na de datum van indiening van het verzoek. Wanneer eiser de verhinderdata van gedaagde niet vermeldt hoewel deze voor hem kenbaar waren of hadden kunnen zijn, kan het te bepalen processchema (zie 3.2) op verzoek van gedaagde worden gewijzigd. Indien gedaagde heeft verzuimd verhinderdata binnen een redelijke termijn op te geven, hoewel daartoe verzocht door eiser, gaat de voorzieningenrechter bij vaststelling van het processchema in beginsel voorbij aan verhinderingen aan de kant van gedaagde. 
    4. Wanneer eiser de voorzieningenrechter verzoekt de termijnen met toepassing van artikel 117 Rv te verkorten, wordt daarbij aangegeven of gedaagde met de termijnverkorting instemt. 
    5. Als namens een buitenlandse gedaagde is aangegeven dat voor de betekening domicilie wordt gekozen in Nederland, wordt dit duidelijk aangegeven in het verzoek.
  • 3.1. 

    De voorzieningenrechter kan – al dan niet naar aanleiding van de motivering – besluiten dat de zaak niet wordt toegelaten tot het VRO-regime omdat de aard van het geschil zich niet leent voor versnelde behandeling en/of de bijzondere inzet van middelen die voortvloeien uit toepassing van het VRO-reglement niet rechtvaardigt. 

    3.2.

    Wanneer de voorzieningenrechter het onder 2.1 bedoelde verzoek honoreert, wordt in een daartoe gegeven beschikking (hierna: de VRO-beschikking) verlof verleend om op uiterlijk een bepaalde dag te dagvaarden met bepaling van de in de dagvaarding te noemen eerste roldatum waartegen wordt gedagvaard en wordt in beginsel het hele verdere tijdschema van de procedure vastgelegd. 

     3.3.

    De VRO-beschikking wordt tegelijk met de dagvaarding aan gedaagde betekend. 

    3.4.

    Wanneer de voorzieningenrechter voorwaarden verbindt aan het verlof (zoals dat de zaak uit het VRO-regime wordt verwijderd wanneer een FRAND-verweer wordt gevoerd), worden deze in de VRO-beschikking vermeld.

    3.5.

    Het verdere verloop van de bodemprocedure volgens het VRO-regime volgt in hoofdlijn het hierna beschreven stramien, tenzij daarvan wordt afgeweken in de VRO-beschikking.

  • 4.1.

    Op de eerste roldatum brengt eiser bij akte in het geding, op de wijze als hierna vermeld en op straffe van verwijdering uit het VRO-regime, zo nodig onder verdere toelichting van de feiten en stellingen waarop een beroep wordt gedaan: de betekende dagvaarding, de VRO-beschikking alsmede: 

    1. de producties waarop eiser zich wenst te beroepen, waaronder in elk geval begrepen het octrooischrift en de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratieoctrooi betreft. Uit de dagvaarding dient te blijken met welk doel een productie wordt overgelegd. Wanneer een productie wordt overgelegd die niet in de dagvaarding is toegelicht, kan die productie in de akte met maximaal driehonderd (300) woorden worden toegelicht, waaronder begrepen een uitleg waarom deze productie bij dagvaarding niet beschikbaar of voorzien was. 
    2. een begrijpelijke inleiding op de techniek van het octrooi, tenzij de techniek voor zich spreekt. Die inleiding kan als aparte productie worden overgelegd, al dan niet in de vorm van of ondersteund door een verklaring van een octrooigemachtigde of een andere deskundige en wordt buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het maximumaantal woorden bedoeld in 2.5.a. Deze technische inleiding mag slechts een (naar redelijke verwachting) onbetwiste inleiding op de techniek bevatten. Zij dient niet alleen in (tekst herkend) PDF-format maar ook in een Word-document te worden overgelegd. Wanneer in een later stadium van de procedure, mede gelet op het verweer, een aanvulling op de toelichting op de techniek nodig wordt geacht, verdient het de voorkeur dit in hetzelfde document/dezelfde productie te doen, onder overlegging van een versie met track changes en een schone nieuwe versie (bijvoorbeeld aangeduid als versie 2). Zo kan worden gekomen tot een technische inleiding waarin beide partijen zich zoveel mogelijk kunnen vinden en waarin de eventuele punten van verschil van inzicht gemarkeerd zijn. 

    4.2


    Eiser brengt de dagvaarding en de producties op of voor die dag ook rechtstreeks in het bezit van de gedaagde per e-mail of per koerier/aangetekende post. Stukken die op de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd. Wanneer de uitgebrachte dagvaarding het maximumaantal toegestane woorden overschrijdt, wordt de zaak – op verzoek van gedaagde of ambtshalve – in beginsel uit het VRO-regime verwijderd.

    4.3.

    De zaak wordt vervolgens aangehouden tot de hiertoe in de VRO-beschikking bepaalde roldatum (in beginsel tien weken na de eerste roldatum) voor het nemen van een conclusie van antwoord van maximaal achttienduizend (18.000) woorden, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. Tabellen, de weergave van de partijnamen in de aanhef en de weergave van de octrooiconclusies van het octrooi dat onderwerp is van het geschil, mogen bij de telling van het aantal woorden buiten beschouwing worden gelaten. Een partij kan vanwege bijzondere omstandigheden gemotiveerd verzoeken een conclusie van een grotere omvang te mogen nemen(In de hiervoor (en hierna) genoemde maximum omvang is al de juridische en feitelijke/technische complexiteit van een complexe octrooizaak en ook het in de regel grote (financiële) belang van partijen bij de uitkomst daarvan verdisconteerd). Wanneer de conclusie van antwoord het maximum aantal woorden overschrijdt zonder dat daarvoor toestemming is gegeven, wordt – op verzoek van eiser of ambtshalve – gedaagde in de gelegenheid gesteld binnen één week een conclusie in te dienen die het maximum aantal woorden niet overschrijdt, bij het uitblijven waarvan de woorden die het toegestane aantal overschrijden in beginsel buiten beschouwing worden gelaten.

    4.4.

    De conclusie van antwoord dient te voldoen aan de wettelijke vereisten, in het bijzonder van artikel 128 lid 3 (alle verweren moeten worden opgenomen in de conclusie van antwoord) en lid 5 (bewijsaandraagplicht) Rv. Op de roldatum die is bepaald voor antwoord dient gedaagde alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen op de hierna te melden wijze (waaronder in elk geval begrepen de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratieoctrooi betreft). Gedaagde dient deze ook op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit te brengen of hebben gebracht van eiser. Stukken die op de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.

    4.5.

    Wanneer eiser een inleiding op de techniek heeft gegeven (zie 4.1.b.), geeft gedaagde duidelijk aan of, op welke punten en waarom deze aanvulling behoeft. In het geval van een aanvulling kan deze als productie worden ingediend onder dezelfde voorwaarden als in 4.1.b. genoemd.

    4.6.

    Wanneer gedaagde niet verschijnt op de eerst dienende dag, wordt, als aan de overige voorwaarden is voldaan, tegen gedaagde verstek verleend, waarbij de rechtbank zo mogelijk, en in afwijking van artikel 5.5.a LPR, na twee weken vonnis wijst. Als het verstek wordt gezuiverd, blijft het vastgestelde processchema in beginsel van kracht.

  • 5.1.

    In geval gedaagde tegelijk met de conclusie van antwoord een eis in reconventie instelt (die moet voldoen aan de hiervoor onder 2.5.a. gestelde eisen (alle grondslagen), en, voor wat de producties betreft, aan het hiervoor onder 4.4 gestelde), wordt de zaak aangehouden tot de hiertoe in de VRO-beschikking bepaalde roldatum (in beginsel acht weken later) voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. De voorzieningenrechter stelt deze datum in de VRO-beschikking vast, ongeacht of daadwerkelijk een eis in reconventie wordt ingesteld. Zowel de eis in reconventie als het antwoord daarop mogen maximaal tienduizend achthonderd (10.800) woorden beslaan (onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde sanctie bij overschrijding als hiervoor in 4.3 genoemd).

    5.2.

    Eiser in een inbreukprocedure kan, in het geval geen eis in reconventie is ingesteld waarbij vernietiging van het octrooi wordt gevorderd, maar wel als verweer een beroep wordt gedaan op nietigheid van het door eiser ingeroepen octrooi, uiterlijk op de roldatum die in de VRO-beschikking is bepaald voor antwoord in reconventie en met overlegging van eventuele producties op de hierna te melden wijze, bij akte reageren op uitsluitend de bij antwoord gevoerde nietigheidsargumenten, zodat ook dan aan de eisen van hoor en wederhoor en de goede procesorde in voldoende mate recht wordt gedaan. De hier bedoelde akte mag maximaal tienduizend achthonderd (10.800) beslaan (onder dezelfde voorwaarden als hiervoor in 4.3 genoemd).

    5.3.

    Eiser in een nietigheidsprocedure kan, in het geval geen eis in reconventie is ingesteld, maar gedaagde wel hulpverzoeken inroept (zie ook hierna onder 10) van het door gedaagde gehouden octrooi, uiterlijk op de dag die in de VRO-beschikking is bepaald voor antwoord in reconventie, en met overlegging van eventuele producties op de hierna te melden wijze, bij akte reageren op uitsluitend de bij antwoord opgevoerde hulpverzoeken, zodat ook dan aan de eisen van hoor en wederhoor en de goede procesorde in voldoende mate recht wordt gedaan. De omvang van deze akte is maximaal achttienhonderd (1800) woorden per hulpverzoek (onder dezelfde voorwaarden als hiervoor in 4.3 genoemd).

    5.4.

    Aan nietigheidsverweren die na antwoord zijn opgeworpen zal de rechtbank voorbij kunnen gaan, omdat de eiser daarop, gelet op de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde, onvoldoende kan reageren binnen het VRO-regime. Hetzelfde geldt voor grondslagen die niet in de dagvaarding of de conclusie van eis in reconventie zijn opgenomen. Het voorgaande geldt te meer voor nieuwe grondslagen of verweren die pas bij de mondelinge behandeling worden opgevoerd.

  • 6.1.

    Het uitgangspunt is dat nadere producties steeds in een zo vroeg mogelijk stadium rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en in enkelvoud aan de rechtbank via de rol dienen te worden ingezonden. De uiterlijke termijn waarbinnen nadere producties nog kunnen worden ingezonden is, in afwijking van artikel 87 lid 6 Rv, op de (woensdag)rol acht weken vóór de mondelinge behandeling. Nadere producties die, hoewel voor de betreffende partij eerder beschikbaar, toch niet in een eerder stadium zijn ingediend, kunnen op instigatie van de andere partij of ambtshalve door de rechtbank worden geweigerd, in welk geval deze niet tot de processtukken zullen worden gerekend.

    6.2.

    Wanneer partijen na antwoord en voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog nadere producties in het geding brengen, moeten deze worden ingediend bij akte (als bedoeld in artikel 1.2 onder a LPR) houdende overlegging nadere producties (hierna: AHONP) met daarin een korte toelichting waarin uitsluitend (i) de relevante passages in de producties worden aangewezen (voor zover dat niet al in de desbetreffende productie(s) zelf is gebeurd), en (ii) summier wordt aangeduid in verband waarmee de producties worden overgelegd. Deze toelichting dient niet het karakter van een conclusie te hebben. Een in dit kader overgelegde deskundigenverklaring, waaronder ook een verklaring van een octrooigemachtigde (De hier bedoelde verklaring van een octrooigemachtigde dient te zien op de techniek en mag niet in wezen een verkapte conclusie zijn) wordt verstaan, mag maximaal drieduizend (3.000) woorden beslaan. Gelet op het in 4.1.a bepaalde over de inleiding op de techniek, zal een in dit stadium overgelegde verklaring in beginsel niet daarop zien. Een uitzondering op een en ander wordt gemaakt voor deskundigenverklaringen die in buitenlandse procedures zijn overgelegd en die niet in een eerder stadium (zie 6.1) beschikbaar waren. In het bijzonder met betrekking tot dergelijke, niet voor het debat in de Nederlandse zaak geschreven, verklaringen dient duidelijk te worden aangegeven welke passages relevant zijn. In dit stadium mogen maximaal drie deskundigenverklaringen in het geding worden gebracht, behoudens in bijzondere omstandigheden waarbij in voorkomend geval een gemotiveerd verzoek aan de rechtbank moet worden gedaan.

    6.3.

    Na deze datum kunnen uitsluitend nog producties worden overgelegd in reactie op de door de andere partij overgelegde nadere producties. Deze producties moeten bij akte houdende overlegging reactieve producties (hierna: AHORP) worden ingezonden, in enkelvoud en uiterlijk op de (woensdag)rol vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling, eveneens voorzien van (uitsluitend) een beknopte toelichting als hiervoor in 6.1 bedoeld. Een in dit kader overgelegde deskundigenverklaring, waaronder tevens een verklaring van een octrooigemachtigde (De hier bedoelde verklaring van een octrooigemachtigde dient een reactie te vormen op de - in een als nadere productie overgelegde verklaring van de andere partij besproken - techniek en mag niet in wezen een verkapte conclusie zijn) wordt verstaan, mag maximaal negenhonderd woorden beslaan. Als bij AHONP meerdere deskundigenverklaringen zijn overgelegd, mogen evenzovele reactieve deskundigenverklaringen (van elk maximaal negenhonderd woorden) worden overgelegd. Voor zover de AHORP meer inhoudt dan een reactie op de nadere producties, gaat de rechtbank daaraan in beginsel voorbij.

  • 7.1.

    In een procedure volgens het VRO-regime vindt na antwoord een mondelinge behandeling plaats waarbij aan partijen spreektijd wordt toegekend als hierna vermeld. De datum voor de mondelinge behandeling wordt in de VRO-beschikking bepaald, in beginsel steeds op een vrijdag, aanvang 10:00 uur. Eiser die is toegelaten te procederen volgens het VRO-regime ziet bij voorbaat af van conclusie van repliek, onder de voorwaarde dat zijn bij voorbaat gedane verzoek om spreektijd wordt toegestaan, welke voorwaarde bij honorering van het onder 2. bedoelde verzoek wordt geacht te zijn vervuld. 

    7.2.

    Aan iedere partij wordt een eerste termijn van maximaal 90 minuten (althans, het equivalent daarvan in schriftelijke vorm11. De ervaring leert dat het ongeveer twee minuten duurt om een pagina met driehonderd woorden te pleiten, zie 7.3) en een tweede termijn van maximaal 20 minuten, ongeacht of een eis in reconventie is ingesteld. Daarbij worden meerdere eisers respectievelijk gedaagden als één partij beschouwd; in geval van meerdere raadslieden aan dezelfde zijde stellen partijen de verdeling van de spreektijd per partij tevoren in onderling overleg vast. Wanneer een procedure in reconventie is ingesteld, moet voor eiser worden gelezen: eiser(s) in conventie tevens verweerder(s) in reconventie en voor ‘gedaagde’ tevens eiser in reconventie.

    7.3.

    Op de maandag voorafgaande aan de zitting, om 10:00 uur, dienen partijen per e-mail de op schrift gestelde eerste termijn van de spreektijd in (in Word- en PDF-format), met gelijktijdige toezending aan de wederpartij. Daarbij geldt dat 90 minuten wordt geacht overeen te komen met maximaal dertienduizendvijfhonderd (13.500) woorden. Gedaagde kan van de maximaal 13.500 woorden desgewenst maximaal drieduizend (3.000) woorden reserveren voor een schriftelijke reactie op het pleidooi van eiser (zie volgende punt).

    7.4.

    Op de woensdag voorafgaande aan de zitting, om 10:00 uur, mag gedaagde schriftelijk reageren (in Word- en PDF-format) op de schriftelijke pleitnota van eiser, met maximaal het aantal woorden dat gedaagde daarvoor heeft gereserveerd (zie hiervoor). Let wel: dit is voor gedaagde de enige gelegenheid om rechtstreeks op de pleitnota van eiser te reageren. Tijdens de zitting is daarvoor geen ruimte meer.

    7.5.

    In aanvulling op het in 7.3 en 7.4 bepaalde geldt dat een partij die een punt visueel wil toelichten met behulp van een videolink of -bestand, dit kan doen tegelijk met het overleggen van de pleitnota, waarbij elke 2 minuten als driehonderd woorden worden aangemerkt. Wanneer partijen Engelse vertalingen laten maken van de schriftelijk over te leggen pleitnota’s en reactie, zullen deze zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 3 uur na indiening van het Nederlandse stuk, aan de wederpartij worden toegezonden.

    7.6.

    Tijdens de mondelinge behandeling is gelegenheid voor vragen van de zittingscombinatie en voor een mondelinge tweede termijn. Voorts krijgt iedere partij de gelegenheid om voorafgaand aan de re- en dupliek tien minuten te gebruiken voor een zogenoemd slotbetoog (“closing argument”), waarin zij de naar haar oordeel belangrijkste punten na de vragen van de rechtbank nogmaals onder de aandacht kan brengen. Wanneer daarvan gebruik wordt gemaakt, worden re- en dupliek beperkt tot tien minuten.

    7.7.

    De rechtbank biedt de mogelijkheid om zittingen in hybride vorm of volledig digitaal te laten plaatsvinden, met dien verstande dat fysieke aanwezigheid van advocaten en (ten minste één deugdelijk gemachtigde vertegenwoordiger van) partijen de voorkeur heeft. Wanneer partijen prijs stellen op een hybride behandeling (waarbij bijvoorbeeld deelnemers uit het buitenland inbellen) of volledig digitale behandeling van de zaak, dient dit in een zo vroeg mogelijk stadium, maar uiterlijk twee weken voor de zitting, aan de rechtbank gemeld te worden. Een verzoek om een volledig digitale behandeling wordt in beginsel alleen ingewilligd wanneer dit eenstemmig wordt gedaan. De rechtbank kan, wanneer daarvoor wettelijke basis is, ambtshalve bepalen dat de zitting volledig digitaal plaatsvindt.

    7.8.

    De rechtbank acht het in beginsel gewenst dat een partijdeskundige van wie die partij een verklaring heeft overgelegd, mee wordt genomen naar of digitaal deelneemt aan de mondelinge behandeling.

    7.9.

    Als een partij voornemens is om een of meer partijdeskundigen mee te nemen naar de zitting, dient deze partij dit uiterlijk vier weken voorafgaand aan de zitting per brief of e-mail aan te kondigen bij de rechtbank en de wederpartij, onder toezending van een curriculum vitae van de desbetreffende partijdeskundige(n), voor zover dat nog niet tot de stukken behoort. Wanneer de aanwezigheid ter zitting van een partijdeskundige niet (tijdig) is aangekondigd, kan de rechtbank op instigatie van de wederpartij of ambtshalve weigeren deze deskundige het woord te geven.

    7.10.

    De rechtbank kan ter zitting een partijdeskundige vragen stellen naar aanleiding van de verklaring(en), de processtukken of hetgeen ter zitting is aangevoerd. De vragen hebben niet het karakter van een getuigenverhoor in de zin van artikel 166 Rv of van een partijdeskundigenverhoor in de zin van artikel 200 Rv. De aan een partijdeskundige gestelde vraag zal, indien dat voor de inachtneming van het beginsel van hoor- en wederhoor dienstig wordt geacht, eveneens ter beantwoording worden voorgelegd aan de partijdeskundige ter andere zijde – indien aanwezig. Voorts zullen de advocaten in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren

    7.11.

    Uitsluitend bij zittingen die niet in hybride vorm of volledig digitaal plaatsvinden, staat de rechtbank (een) partij(en) bij voorbaat toe een tolkencabine te (laten) installeren in de zittingszaal. De administratie van de rechtbank (Team Handel) dient daarvan op de hoogte te worden gesteld. De opbouw van de cabine dient uiterlijk vijftien minuten voor aanvang van de zitting voltooid te zijn; partijen en technici moeten de zittingszaal dan verlaten. Bij gebruikmaking van een tolkencabine gaat de rechtbank ervan uit dat de partij(en) ook een geluidsopname van de openbare delen van de zitting (laten) maken. Op verzoek van (een van de) partijen zal de rechtbank de opname als processtuk toevoegen aan het dossier, mits het verslag of de opname direct na de zitting bij de rechtbank is ingediend. Het is partijen op dezelfde voorwaarden toegestaan om een door beide partijen geaccordeerd, verbatim verslag, van relevante delen van de zitting over te leggen binnen één week na de zitting. Het is niet toegestaan een audio-opname voor andere doeleinden dan processuele te gebruiken.

    7.12.

    Bij hybride-zittingen en volledig digitale zittingen, is het om technische redenen in principe niet mogelijk om gebruik te maken van een tolkencabine in de zittingszaal en kunnen tolken in beginsel uitsluitend via een digitale verbinding deelnemen. De rechtbank staat bij dergelijke zittingen een partij op verzoek toe om, ten behoeve van de vastlegging van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling voor processuele doeleinden, geluidsopnamen te (doen) maken. Voor dergelijke opnamen geldt eveneens het in 7.11, laatste drie zinnen, bepaalde.

    7.13.

    Van de mondelinge behandeling wordt in beginsel geen proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank kan bepalen dat het proces-verbaal bestaat uit tijdens de zitting gemaakte geluidsopnamen (vgl. 7.11, 7.12 en artikel 90 lid 1 en lid 7 Rv). In geval van hoger beroep zal de (principaal) appellant op het eerste verzoek daartoe van het gerechtshof, voorzien in een verbatim verslag van relevante delen van het ter zitting verhandelde op basis van de opnamen, waarvan de kosten uiteindelijk ten laste zullen komen van de in beroep verliezende partij, tenzij het gerechtshof anders bepaalt.

  • 8.1.

    Als artikel 1019h Rv van toepassing is, zal de rechtbank bij de begroting van de proceskosten de Indicatietarieven in octrooizaken (rechtbank Den Haag) (pdf, 68,2 KB) hanteren.

    8.2.

    Tenzij partijen een onderlinge regeling met betrekking tot de proceskosten overeenkomen, dient uiterlijk twee weken vóór de mondelinge behandeling een kostenopgave en een specificatie daarvan te worden ingediend van de tot dat moment gemaakte kosten als bedoeld in artikel 5 van de Indicatietarieven in Octrooizaken van de rechtbank Den Haag.

    8.3.

    Tot uiterlijk één werkdag vóór het hiervoor in 7.3 genoemde moment, dat wil zeggen uiterlijk de vrijdag voorafgaand aan de zitting om 10:00 uur, kan deze proceskostenopgave worden aangevuld met een gedetailleerd overzicht van de sindsdien gemaakte kosten alsmede met een schatting van de nog te verwachten te maken kosten.

    8.4.

    Wanneer een aanvullende proceskostenopgave wordt gedaan, moet daaruit blijken wat het totaal van de gevorderde kosten salaris is, en wat het totaal aan verschotten.

  • 9.1.

    Op incidentele vorderingen, waaronder mede begrepen de vorderingen gebaseerd op artikel 223 Rv en 843a jo. 1019a Rv, beslist de rechtbank in beginsel tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak. Uitsluitend wanneer gedaagde een bevoegdheidsincident opwerpt op de dag dat hij in de procedure verschijnt en per e-mail aan de rechtbank (bodemzaken.ie.dhg@rechtspraak.nl) en aan de eiser van uiterlijk dezelfde datum de wens te kennen geeft dat daarop voorafgaand aan de voor de conclusie van antwoord bepaalde datum wordt beslist, zal de rechtbank zo mogelijk binnen twee weken na de laatste proceshandeling in het incident vonnis wijzen. De termijn voor antwoord in een incident wordt in dat geval op straffe van akte niet dienen in het incident conform artikel 2.5 LPR bepaald op in beginsel twee weken na opwerpen daarvan. Het opwerpen van een incident ontslaat een partij niet van de verplichting om in de hoofdzaak verweer te voeren op de voor antwoord bepaalde termijn, op straffe van akte niet dienen.

    9.2.

    Eventuele (andere) bezwaren en verzoeken ten aanzien waarvan een tussentijdse regiebeslissing is vereist, zoals verzoeken tot oplegging van een geheimhoudingsregime of tot schorsing op de voet van artikel 83 lid 4 ROW, kunnen uitsluitend worden gedaan via een e-mail gericht aan bodemzaken.ie.dhg@rechtspraak.nl en dus niet via de rol. Bezwaren en verzoeken die uitsluitend in processtukken zijn vervat, ziet de rechtbank in het algemeen pas kort voor de mondelinge behandeling.

  • 10.1.

    De octrooihouder kan in een procedure volgens het VRO-regime – binnen de grenzen van art, 130 Rv en in reactie op nietigheidsaanvallen – maximaal zes hulpverzoeken indienen, behoudens bijzondere gevallen (waarbij daartoe een gemotiveerd verzoek moet worden gedaan). Wanneer de octrooihouder in een inbreukzaak meer dan zes hulpverzoeken indient, zonder dat daartoe toestemming is gegeven, kan de zaak ambtshalve dan wel op verzoek van de andere partij, worden verwijderd uit het VRO-regime.

    10.2.

    Een eventueel door de octrooihouder in te roepen hulpverzoek dient in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure te worden ingediend, maar in ieder geval uiterlijk bij de eerste schriftelijke mogelijkheid nadat door de wederpartij beroep (Daaronder is te begrijpen een buitengerechtelijk beroep) is gedaan op (gedeeltelijke) nietigheid van het ingeroepen octrooi. In een nietigheidsprocedure derhalve bij conclusie van antwoord en in een inbreukprocedure bij dagvaarding of uiterlijk op de datum bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie (bij conclusie of, wanneer geen eis in reconventie is ingesteld, bij akte als bedoeld in 5.2). De rechtbank zal nadien ingediende hulpverzoeken in beginsel weigeren.

    10.3.

    De octrooihouder die een hulpverzoek indient, dient toe te lichten waarom de aangepaste conclusies geldig moeten worden geacht en – indien toepasselijk – waarom daarop inbreuk wordt gemaakt. De octrooihouder dient wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke conclusies duidelijk te markeren en ook een versie zonder wijzigingen over te leggen.

    10.4.

    Wanneer door de octrooihouder in een inbreukprocedure een hulpverzoek is ingediend op het onder 5.1 en 5.2 bedoelde moment heeft de gedaagde gelegenheid daarop schriftelijk bij akte te reageren op de in het processchema daartoe bepaalde datum (in beginsel vier weken na de datum bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie). De rechtbank stelt deze datum in het processchema voor een inbreukprocedure in de VRO-beschikking vast, ongeacht of daadwerkelijk een hulpverzoek wordt ingediend. Deze akte mag maximaal achttienhonderd (1800) woorden beslaan per hulpverzoek (onder dezelfde voorwaarden als hiervoor in 4.3 genoemd).

  • 11.1.

    Elk processtuk wordt op de daartoe in de VRO-beschikking vastgestelde roldatum in enkelvoud ingediend, zowel in papieren vorm (bij voorkeur dubbelzijdig) als op een digitale drager (usb-stick; Voor zover er sprake is van met een code beveiligde sticks, zal de code per separate e-mail en brief naar de rechtbank worden verzonden. Er dient rekening mee te worden gehouden dat op de systemen van de rechtbank geen (beveiligings)software kan worden geïnstalleerd), op de in de Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken beschreven wijze, met gelijktijdige toezending aan de wederpartij. Dat wil zeggen dat processtukken digitaal, zowel in Word- als pdf-format, worden aangeleverd en producties zoveel mogelijk als pdf’s van originele stukken. De tekst van de digitaal aangeleverde pdf-documenten dient zoveel mogelijk doorzoekbaar te zijn (ge-OCRd).

    11.2.

    Deels in aanvulling op de Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken, dienen de processtukken te worden aangeduid met twee cijfers voorafgegaan door de letter E (E01, E02 etc. voor eiser) of de letter G (G01, G02, etc. voor gedaagde). Producties dienen te worden aangeduid met twee cijfers voorafgegaan door de letters EP (EP01, EP02 etc. voor eiser) of de letters GP (GP01, GP02 etc. voor gedaagde), met dien verstande dat wanneer meer dan honderd producties worden ingediend, de aanduiding uit drie cijfers dient te bestaan (beginnend bij EP001 etc.). De bestandsnamen dienen bij voorkeur kort te zijn en geen speciale tekens of komma’s en dergelijke te bevatten.

    11.3.

    Conform artikel 4.10 LPR moet de eiser uiterlijk vier weken voor de datum van de mondelinge behandeling drie extra procesdossiers ten behoeve van de mondelinge behandeling voor de meervoudige kamer overleggen. Op een digitale gegevensdrager (usb-stick) volstaat één usb-stick van het volledige dossier(NB: voor zover er sprake is van met een code beveiligde sticks, zal de code per separate e-mail en brief naar de rechtbank worden verzonden. Er dient rekening mee te worden gehouden dat op de systemen van de rechtbank geen (beveiligings)software kan worden geïnstalleerd.). Voor de drie in papieren vorm over te leggen extra procesdossiers kan worden volstaan met de hierna onder a. te noemen stukken.
    Voor de extra procesdossiers, en wat betreft c. en e. t/m h. ook voor het griffiedossier, gelden de volgende regels:

    1. De procesdossiers bevatten (naast het volledige dossier in digitale vorm), in papieren vorm een uittreksel van het dossier. Dit papieren uittreksel bevat, voor zover relevant, bij voorkeur dubbelzijdig, het volgende:
      • De processtukken van alle partijen (dagvaarding/conclusies/akten zonder bijlagen)
      • Het octrooischrift en in voorkomend geval de vertaling daarvan of van de conclusies, alsmede – in het geval daarover een discussie bestaat, bijvoorbeeld over toegevoegde materie of recht op prioriteit – de relevante oorspronkelijke stukken
      • De technische inleiding als bedoeld in 2.5.d.
      •  De tegenhoudingen/anticipaties/stand van de techniek15<
      • De deskundigenverklaringen
      • De hulpverzoeken
    2. De in de extra procesdossiers overgelegde producties (met name foto's, prints van internetsites en andere afbeeldingen) dienen dezelfde kwaliteit te hebben als die van het griffiedossier;
    3. Een als productie overgelegd stuk dient (ook in het griffiedossier) niet nogmaals elders in de procedure te worden overgelegd, tenzij daar een goede reden voor is;
    4. Indien een bepaalde kleurstelling van de producties in het griffiedossier van belang is, dient deze productie in de extra procesdossiers dezelfde (kwaliteit) kleur te zijn (kleurkopieën, kleurenfoto's, enzovoorts);
    5. Partijen dienen zich te realiseren dat producties in een buitenlandse taal, niet zijnde Engels, mogelijk niet de aandacht van de rechtbank krijgen die deze zouden hebben gekregen, indien deze zouden zijn voorzien van een vertaling in het Nederlands of Engels;
    6. De papieren procesdossiers dienen voorzien te zijn van duidelijke, doorgenummerde en hanteerbare tabbladen tussen de verschillende producties conform artikel 2.9 LPR;
    7. Alle processtukken van enige omvang moeten tezamen zijn gebonden in ordners die stevig gebruik kunnen doorstaan en zowel op de rug als op de voorkant zijn voorzien van het zaak/rolnummer van de zaak (niet te verwarren met het zaak/rekestnummer van de VRO-beschikking), van duidelijke en inzichtelijke (door)nummering en tevens voorzien zijn van inhoudsopgaven in het begin van elke bundel.
    8.  Nieuwe in te voegen documenten dienen te worden aangeleverd voorzien van perforaties en (doorgenummerde) tabbladen teneinde in de al verschafte bundels te kunnen worden opgenomen, in voorkomend geval voorzien van extra doorgenummerde ordners die voldoen aan de criteria onder f., indien de nieuwe in te voegen documenten niet in de al verschafte bundels kunnen worden opgenomen

    11.4.

    Aangezien de indiening van de extra procesdossiers samenvalt met het moment van indiening van de AHORP en deze daarvan geen deel kan uitmaken, moet de AHORP van gedaagde, in afwijking van de andere in te dienen processtukken, vergezeld gaan van drie extra papieren versies (voorzien van perforaties) en een digitale versie, zoals hiervoor 11.3 genoemd.


  • 12.1.

    Procedurele geschillen waarop voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak moet worden beslist, waaronder mede begrepen incidenten als bedoeld onder 9 tweede volzin, zullen in de regel worden behandeld en beslist door een lid, in beginsel de voorzitter, van de kamer die de hoofdzaak zal behandelen. Indien de samenstelling van de kamer nog niet bekend is, zullen de geschillen worden behandeld en beslist door een rolrechter van de sectie IE van team Handel.

  • 13.1.

    Een zaak die tot het VRO-regime is toegelaten zal in beginsel het in de beschikking bepaalde processchema volgen, tenzij partijen een ander schema voor het nemen van de conclusies overeenkomen, en de rechtbank met dat schema instemt. 13.2. De rechtbank kan, ambtshalve of op verzoek van (een van de) partijen, tussentijds – dat wil zeggen tijdens het verloop van een tot het VRO-regime toegelaten procedure – beslissen de zaak uit het VRO-regime te verwijderen. Een zelfde beslismogelijkheid heeft de voorzieningenrechter voorafgaand aan de eerste roldatum. Naar verwachting bestaat hiertoe alleen in uitzonderlijke situaties aanleiding.

    13.3.

    De rechtbank kan beslissen dat een zaak door een enkelvoudige kamer wordt behandeld.

    13.4.

    Mocht de rechtbank in een uitzonderlijk geval in een specifieke VRO-beschikking aanvullende of van dit reglement afwijkende voorwaarden opnemen, dan prevaleren die voorwaarden voor die zaak.

    13.5.

    Als bijlage bij dit reglement is een standaard tijdschema van een procedure volgens het VRO-reglement opgenomen. 

  • Schematische weergave van processchema procedure volgens het VRO-reglement

    (X)
    1e roldatum (woensdag)
    (X + 10 weken)
    Conclusie van antwoord (in hoofdzaak, tevens in voorkomend geval eis in reconventie en eventueel opgeworpen incidenten)
    (X + 18 weken)
    Conclusie van antwoord in reconventie dan wel reactie op evt. door gedaagde opgeworpen nietigheidsargumenten als verweer en/of (een) hulpverzoek(en)
    (X + 22 weken)
    alleen in inbreukzaak: reactie op evt. op de hiervoor genoemde roldatum ingediend(e) hulpverzoek(en)
    (X + 26 weken)
    AHONP
    (X + 32 weken)
    AHORP en overlegging extra procesdossiers
    (X + 36 weken + 2 dagen)
    Mondelinge behandeling (vrijdag)