De man verklaarde het slachtoffer niet te willen vermoorden, maar te willen beroven om zijn schulden bij drugsdealers af te betalen. Hij wilde hem met de hamer bewusteloos slaan om de woning leeg te roven. De rechtbank oordeelt dat poging tot moord bewezen is. De man aanvaardde met het slaan met een hamer op het hoofd van het slachtoffer namelijk bewust de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer hierdoor zou overlijden. De man had meerdere keren de gelegenheid om de uitvoering van zijn plan te staken, maar deed dat niet. Voor de rechtbank staat daarom vast dat het handelen van de man niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij met voorbedachte raad handelde.
De rechtbank rekent het de man aan dat hij misbruik maakte van het slachtoffer in een kwetsbare positie.