De centrale vraag waarover de politierechter zich moest buigen is hoe ver het demonstratierecht gaat. De activisten voerden aan dat sprake was van vreedzame demonstraties en beriepen zich op het demonstratierecht.
Hoewel de politierechter vooropstelt dat de vrijheid om te demonstreren een fundamenteel recht is, is dit recht niet absoluut. Ook gedragingen in het kader van een demonstratie kunnen strafbaar zijn als sprake is van 'laakbaar gedrag'.
Doordat de demonstranten zich met metalen buizen om de armen aan elkaar vastmaakten rondom pilaren in het pand en geen gehoor gaven aan verschillende vorderingen om weg te gaan, moesten de demonstraties uiteindelijk met dwang worden beëindigd. De demonstranten moesten iedere keer van elkaar worden losgemaakt met een slijptol door de politie of brandweer, waarbij er een aanmerkelijke kans ontstond op schade aan de gietvloer. De politierechter oordeelt dat daarom sprake is van 'laakbaar gedrag' en dus van strafbare feiten, namelijk lokaalvredebreuk en het (tijdelijk) onbruikbaar maken en/of beschadigen van de vloer.