De staatssecretaris heeft de aanvraag voor verblijf op grond van de kinderpardonregeling afgewezen, omdat de vader van de kinderen wordt verdacht van oorlogsmisdaden (daden beschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag). De kinderen vinden dat de vermeende gedragingen van hun vader niet aan hen mogen worden toegerekend en dat hun aanvragen zelfstandig beoordeeld moeten worden. Zij hebben in dit kader, onder meer, een beroep gedaan op het tien jaren-beleid voor gezinsleden van 1F-ers. Dit beleid houdt in dat gezinsleden van 1F-ers na tien jaar verblijf niet meer op grond van artikel 1F van het verblijfsrecht worden uitgesloten en zelfstandig een verblijfstitel kunnen aanvragen.