Laden...

Geldboetes voor demonstranten voor bekladden Israël Centrum Nijkerk

Dit is een afdruk van een pagina op Rechtspraak.nl. Kijk voor de meest actuele informatie op Rechtspraak.nl (http://www.rechtspraak.nl). Deze pagina is geprint op 01-01-1970.

Skip Navigation LinksRechtbank Gelderland > Nieuws > Geldboetes voor demonstranten voor bekladden Israël Centrum Nijkerk
Arnhem, 24 november 2025

De rechtbank veroordeelt vier demonstranten tot voorwaardelijke geldboetes van 100 euro per delict voor hun betrokkenheid bij het bekladden dan wel besmeuren van het Israël Centrum in Nijkerk. Een vijfde demonstrant wordt vrijgesproken.   

De demonstraten moesten zich verantwoorden, omdat zij zich schuldig zouden hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging door het pand van het Israël Centrum in Nijkerk te bekladden. Dit gebeurde op verschillende momenten in 2024 en 2025 en in wisselende samenstellingen. Als dit niet bewezen kan worden, dan zouden de demonstranten zich volgens het Openbaar Ministerie (OM) schuldig hebben gemaakt aan het tijdelijk onbruikbaar maken van het pand. 

Vrijspraak van openlijk geweld

De rechtbank oordeelt dat openlijke geweldpleging  - zoals in veel gevallen de hoofdverdenking is - niet kan worden bewezen. Volgens de rechtbank is geen sprake van geweld zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel waarin openlijke geweldpleging strafbaar is gesteld. Om van geweld in de zin van dit artikel te kunnen spreken, moeten de handelingen van zodanige aard en omvang zijn dat hierdoor de openbare orde in gevaar wordt gebracht of verstoord. Daarvoor moet sprake zijn van het aanwenden van een kracht van niet geringe intensiteit en/of moet van de geuite agressie een dreiging voor de openbare orde uitgaan. Volgens de rechtbank is hiervan in deze zaken geen sprake. 

Eén demonstrant volledig vrijgesproken

Bij een 41-jarige man is alleen openlijke geweldpleging tenlastegelegd. De rechtbank spreek hem daarom vrij van deze verdenking. 

Veroordeling voor vernieling

Voor de vier andere demonstranten geldt dat de rechtbank oordeelt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het tijdelijk onbruikbaar maken van het Israël Centrum, door met verf teksten op het pand te spuiten en met lijm posters aan te brengen. Dit wordt ook wel vernieling genoemd. 

Demonstratierecht

Volgens de advocaat van de demonstranten moeten de demonstranten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dat betekent dat aan hen geen straf kan worden opgelegd. Zij mochten deze delicten plegen in het kader van hun demonstratierecht.  De officier van justitie stelde dat dit niet het geval was, omdat het niet om een vreedzame demonstratie ging.

Een grondrecht, zoals het demonstratierecht, is gewaarborgd in de Europese regels voor de rechten van de mens (EVRM). Deze rechten mogen slechts onder bepaalde voorwaarden worden ingeperkt bijvoorbeeld - zoals in dit geval - door bij wet te verbieden dat het eigendom van anderen wordt vernield of onbruikbaar wordt gemaakt. Die beperking moet verder noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.

De rechtbank oordeelt dat in dit geval het demonstratierecht mocht worden ingeperkt, ondanks het feit dat het om een vreedzame demonstratie ging, kijkend naar van de schade. Ondanks dat de schade beperkt is gebleven, vindt de rechtbank de gedragingen 'laakbaar'. Er waren bovendien andere manieren om hun demonstratierecht dan wel recht op vrijheid van meningsuiting  te uiten, zonder dat daarbij het eigendomsrecht van een ander wordt aangetast.

Straf

De rechtbank legt de demonstranten een voorwaardelijke geldboete op van 100 euro per delict. Eén demonstrant krijgt daarom een voorwaardelijke geldboete van 300 euro, twee demonstranten een voorwaardelijke geldboete van 200 euro en één demonstrant een voorwaardelijke geldboete van 100 euro. De rechtbank oordeelt dat hiervan geen 'chilling effect' uitgaat (met andere woorden: geen sanctie waar een dusdanige dreiging vanuit gaat dat mensen uit angst daarvoor afzien van het gebruik van het recht op demonstratie). De rechtbank oordeelt dat het recht om te demonstreren een belangrijk grondrecht is. De vrijheid van de demonstranten om aandacht te vragen voor maatschappelijke onderwerpen waar zij voor willen opkomen is ook een groot goed. De rechtbank wil met de op te leggen straf dan ook niets afdoen aan de inhoudelijke boodschap van de demonstranten en waar zij voor staan. Tegelijkertijd is er ook een grens waar het gaat om het uiten van deze boodschap ten koste van – in dit geval – het eigendomsrecht van een ander.

Vordering tot schadevergoeding

Het Israël Centrum had om schadevergoeding gevraagd. Een groot deel van deze schade was door de demonstranten al vergoed. De rechtbank wijst dat verzoek daarom af. Voor de overige schade was de relatie tussen de schade en het handelen van de demonstranten onvoldoende onderbouwd. Voor die schade is het Israël Centrum daarom niet-ontvankelijk. 

Uitspraken